Behept met een autocratische gezindheid
Nederland is nalatig geweest met het inwijdingsritueel voor een prins-gemaal. Prins Bernhard werd ingewijd in de geheimen van het zakenleven, maar niet in het reilen en zeilen van de Nederlandse binnenlandse politiek. Enige staatkundige onderlegging kreeg de toekomstige echtgenoot van de Koningin niet en daarmee bleef zijn zwak ontwikkelde democratische scholing onveranderd.
Toen prins Bernhard in 1971 een uitspraak in de NRC deed waarin zijn enthousiasme kenbaar werd voor een „nieuw democratisch stelsel” waaronder „de regering voor een jaar of twee plein pouvoir van de Kamer zou moeten vragen voor alles, behalve misschien voor de ratificatie van een buitenlands verdrag”, veroorzaakte dat nogal commotie. De prins werd op zijn vingers getikt. Hij liet de straf over zich heen komen, maar hij had de deining over zijn woorden helemaal niet begrepen, meent Harry van Wijnen, schrijver van het boek ”De Prins-Gemaal. Vogelvrij en gekooid”. Hoezo?
De ernst van de zaak was de prins ten enenmale ontgaan doordat hij de constitutionele finesses niet beheerste. Hij was anders opgevoed, was dus niet ingewijd in de geheimen van Neêrlands staatkundige bestel. Tot aan de Lockheed-affaire in 1976 werd de prins echter weinig in de weg gelegd: in zijn beoordeling van de constitutionele grenzen zou zijn tweede natuur, dat wil zeggen zijn autocratische gezindheid, het publieke leven van de prins bepalen.
De prins was intelligent, dat wel, maar hij raakte in het geheel niet geboeid door de Nederlandse politiek. Die hoedanigheid had Colijn overigens toebedacht aan de toekomstige koningin, Juliana. Wel had de grondwetgever de prins een jaarlijks inkomen van 200.000 gulden uit de staatskas bezorgd. Die jongen mocht best wat kosten, zei Colijn, want hij moest de dynastie redden. Dat was nieuw, want prins Hendrik werd nog door Wilhelmina betaald en onderhouden.
De prins werd vertrouwd gemaakt met de doelstellingen en netwerken van de Nederlandse handel en industrie, maar hij kreeg geen onderricht in wat gezien zijn constitutionele positie uiterst belangrijk had moeten zijn: de netwerken van het constitutionele bestel. Colijn heeft hier gefaald, want de prins had in 1936 betrekkingen met het nazidom en had een goede inburgering moeten krijgen.
Bernhard had meer belangstelling voor de luchtvaart en het zakenleven, dan voor de politiek. In Engeland groeide de jonge prins tijdens de Tweede Wereldoorlog uit tot een persoon die nauwelijks meer te vormen viel. In de vijf jaar buiten Nederland ontwikkelde hij zich, volgens Van Wijnen, zo snel dat hij nagenoeg ongrijpbaar werd voor ministerieel toezicht. „Want voordat hij in Nederland goed en wel op eigen benen stond, stelden die omstandigheden hem in staat aan zijn constitutionele rol te ontstijgen en in militaire sferen een hoogte te bereiken die hem vrijwel buiten het bereik van de ministeriële verantwoordelijkheid bracht”, schrijft Van Wijnen.
Hij was toen al te groot geworden voor de bescheiden ornamentele rol van prins-gemaal die hem was toebedacht. De metamorfose in Londen bracht een prins terug die anders was geworden. Weer een fout: de parlementaire enquêtecommissie die enkele jaren na de Tweede Wereldoorlog de opdracht kreeg „een door de oorlog veroorzaakte lacune in de parlementaire controle op het regeringsbeleid op te vullen”, heeft in 1947 iedereen gehoord, behalve Wilhelmina en Bernhard (die het wel zelf aanboden!). Als de commissie dat wel had gedaan, had ze kunnen waarschuwen voor het „toenemende constitutionele anarchisme” bij de prins, stelt wederom Van Wijnen. Zo groeide bij de prins, die bovendien de bescherming van zijn schoonmoeder genoot, het gevoel van onaantastbaarheid. Al met al maakte hem dat ongrijpbaar voor constitutionele tucht.
Jan de Quay (1901-1985), de legendarische KVP-politicus, heeft zich veel zorgen gemaakt om prins Bernhard. Op 26 oktober 1944 noteerde De Quay: „Ik maak me groote zorgen om Prins Bernhard. Allereerst bevestigde Rudie Jurgens het bericht dat hij de prinses als echtgenoot bedroog en een verhouding had in Engeland. Ik vind het ellendig.” In 1945 schreef De Quay over de prins: „Hij blijft een intelligent mensch, toch gevaarlijk voor zichzelf, omdat hij te gemakkelijk verantwoordelijkheid neemt.”
De prins is na de Bevrijding niet verhoord door de parlementaire enquêtecommissie. Dat had volgens deskundigen wel moeten gebeuren, want dan had men ingezien dat er behoorlijk moest worden bijgestuurd. De Binnenlandse Strijdkrachten stonden sinds september 1944 onder bevel van de prins. Na de Bevrijding vroegen die regionale commandanten van de BS om een vernieuwingsbeweging, waartoe het kabinet-Drees/Schermerhorn aan de kant moest worden gezet. Ook Wilhelmina voelde wel wat voor een strakker gestructureerd bestel en een besluitvaardige democratie. De prins zou echter zijn oren niet hebben laten hangen naar de wensen van de commandanten. Uit de staatkundige en huiselijke intriges komt de prins niet te voorschijn als een groot mensenkenner en tacticus, maar hij wist wel altijd naar buiten toe het correcte standpunt in te nemen, aldus Van Wijnen.
In zijn Londense tijd was de prins in aanraking gekomen met officieren en andere ijverige pleitbezorgers van een strenger staatsbestuur. Het is dit Londense milieu dat, zo stelt Van Wijnen, op die manier „de bakermat van de verwrongen staatkundige denkbeelden” van de prins werd en die Bernhard op gezette tijden na de oorlog met de ministeriële verantwoordelijkheid in aanvaring zouden brengen.” Alleen zo kon het gebeuren dat de prins in 1971 via NRC Handelsblad het voorstel deed het parlement twee jaar naar huis te sturen om de regering meer vrijheid te geven.
Er zijn nog geen reacties geplaatst.