COLUMN MAX: Bijbaan
Onlangs vertelde ik een jonge collega dat in het dorp van mijn jeugd tot in de jaren zeventig de bakker, de melkboer, de groenteman en zelfs de slager dagelijks of één paar keer per week aan de deur kwamen. Hij keek me glazig aan. Mijn moeder nam „van elk de helft”, wat betekende dat je elke dag vers wit- en bruinbrood at. Zelf snijden, jazeker. Bij veel deuren stond een flessenrek: je wist van je buren of ze gele vla of karnemelkse pap aten.
De PTT verzorgde post- en telefoonverkeer, hoe overzichtelijk. ’t Was de tijd waarin een boer prima rondkwam met 20 koeien, 60 varkens en 300 kippen. Hij verbouwde de eigen wintervoorraad. „En langs het tuinpad van m’n vader, zag ik de hoge bomen staan. Ik was een kind, en wist niet beter, dan dat het nooit voorbij zou gaan.” Ook wie Wim Sonneveld niet kent, kan deze regels uit ”Het dorp” meezingen.
Het eerste decennium van de 21e eeuw schiet alweer op. Geen voedselverstrekker meer te zien in het straatbeeld of het moet de supermarktbus zijn die de via internet bestelde boodschappen thuisbezorgt. Maar de postbesteller bleef. Wát zeg ik: de postbodes braken uit in menigte. Er lopen nu allerlei soorten en smaken door de straat. Op wisselende tijden, in willekeurige uitdossingen en -helaas af en toe- met wisselende bekwaamheden.
Vóór de liberalisering van de postmarkt -lees: toen alles nog goed werkte- had je een band met je postbode. Het was altijd dezelfde persoon die rond hetzelfde tijdstip langskwam. Ik kan me verschillende voor de geest halen. Eerbiedwaardige types met een pet. Of een vrolijke Frans van vrouwelijke kunne die zo veel levenslust uitstraalde dat je werkelijk even meende dat het aardse bestaan een feest was.
PTT werd TPG en TPG werd TNT Post. De tijd schreed voort. „Bezuinigingen meneertje: concurrentie, liberalisering, weet u wel.” Sandd en SelectMail pikken hun graantjes mee, luid mopperend over oneerlijke mededinging. Door de straat trekt een keur aan bezorgers (m/v) die soms nauwelijks een band lijken te hebben met de baas waarvoor ze lopen, of met de buurt waarin ze rondgaan.
De gevolgen blijven niet uit. Verwachte post komt niet aan, post die niet voor jou is, ligt wel op je mat. Ik moet steeds vaker achter dingen aanbellen die niet aankomen. „Ja meneer, ik zie dat het blad wel is verstuurd. Ik zorg dat er een nieuw op de bus gaat. Houdt u rekening met vier werkdagen.” Heel fijn als je opinieblad een week na datum arriveert.
In omgekeerde zin heb ik een bijbaan aan het uitventen van andermans post. Opende ik vroeger elke envelop blind, nu bekijk ik zorgvuldig de adressering voordat ik iets open rits. Want voor je ’t weet lees je de bankafschriften van je buurvrouw en om zulke enveloppen opengescheurd na te bezorgen is niet echt lekker. Soms klopt het huisnummer, moet je alleen een paar straten terug zijn. Dan weer zijn het stukken die wel in je straat horen, maar tien huizen verderop. Wist je vroeger van iemands passie voor gele vla: nu ken ik de hobby van de man van acht huizen verder -bestelauto’s!- en weet ik wie er kickt op bladen vol rondborstigheid.
Alle trouwe, gewetensvolle en nauwgezette postbodes die er zeker nog zijn niet te na gesproken: post bezorgen is een vák. Op de wijze van ”Het dorp” te zingen: „Ik ben een vent en kan niet wennen, aan het idee dat dat voorbij zou zijn.”
MAX