Dankdaggaven
Een van de gevaarlijkste strikken is geldgierigheid. Paulus schrijft aan zijn geestelijke zoon Timotheüs: „Want de geldgierigheid is een wortel van alle kwaad, tot welke sommigen lust hebbende zijn afgedwaald van het geloof, en hebben zichzelven met vele smarten doorstoken” (1 Tim. 6:10).
Deze gierigheid uit zich op twee manieren: enerzijds in het steeds meer geld willen hebben; anderzijds in het niet willen weggeven van geld. Wat het eerste betreft, zegt Paulus: „Doch die rijk willen worden, vallen in verzoeking, en in den strik, en in vele dwaze en schadelijke begeerlijkheden, welke de mensen doen verzinken in verderf en ondergang” (1 Tim. 6:9). Wat het tweede betreft, zegt hij dat mensen met geld „rijk moeten worden in goede werken” en „gaarne mededelende” moeten zijn (vers 18).
Voor veel mensen blijft het spreken over geldbesteding een pijnlijk onderwerp. „Een Nederlander is het gevoeligste aan zijn portemonnee”, zegt men wel eens. Dat geldt ook voor veel kerkmensen. Maar zulke gevoeligheden moeten we niet sparen. Paulus spreekt heel nadrukkelijk over de noodzaak om liefde voor hulpbehoevende gemeenten te laten blijken. Het is eigenlijk verdrietig als kerkelijke gemeenten onder zware schulden gebukt gaan, terwijl de leden ervan in prachtige huizen wonen.
Nu in november de dankdagen weer gehouden worden, is het daarom goed om ons te bezinnen op onze dankdaggaven. Ook jongeren moeten dat al leren. Waar blijft je geld? Veel jongelui (niet alle!) hebben heel wat meer te besteden dan hun ouders vroeger. Ik kon met mijn zakgeld net de cadeautjes voor broers en zussen betalen. En wat ik in de vakanties verdiende, mocht bijdragen aan het ouderlijk huishouden, dat twaalf kinderen telde. Maar we hoeven niet naar een tijd van karigheid terug te verlangen en als je veel verdient, bijvoorbeeld door een bijbaantje, dan is het fijn dat je ruim in de ”slappe was” zit.
Maar wat doe je met je geld? Denk je daar wel eens over na? Welk percentage slokt je mobieltje op? Heb je wellicht ook een internetabonnement waardoor je heel de wereld, met alle vuil ervan, op zak hebt? Word je daar rijker door? En welk percentage van je geld geef je uit aan snacks? Word je daar gezonder van? Je vakantiebegroting vraagt wellicht ook te veel van je financiën. Blijft er eigenlijk nog wel iets over voor liefdadigheid? Of moeten je ouders daar maar voor opdraaien? Krijg je het kerkgeld ook nog altijd uit de portemonnee van je ouders?
Ik hoorde van mijn diakenen iets moois over de dankdagcollecte. Dat wil ik graag doorgeven. Ze hadden er een anonieme gift in aangetroffen van een jongere die zijn gave in een enveloppe gestoken had. Het was zijn eerste verdiende loon. Hij had er een Bijbeltekst opgeschreven: „Vereer den Heere van uw goed, en van de eerstelingen al uwer inkomsten” (Spreuken 3:9). Ik geloof dat deze persoon later zeker Gods zegen hierover heeft mogen ervaren!
Wat is het eigenlijk een zegen te mogen staan aan de kant van de gevers. „Het is”, zo zegt de Zaligmaker, „beter te geven dan te ontvangen.” Dit leer je met name als je leert leven van het gegevene in het geestelijk leven. Wat een goedheid bij Hem, Die alles gaf. David verstond hier iets van, toen de gaven voor de tempelbouw waren binnengekomen. Hij zei toen: „Want wie ben ik, en wat is mijn volk, dat wij de macht zouden verkregen hebben, om vrijwillig te geven als dit is? Want het is alles van U, en wij geven het U uit Uw hand” (1 Kron. 29:14).
Ds. C. J. Meeuse, Goes