Geschiedschrijver met oog voor ketter en martelaar
Behalve als dichter en theoloog is Jacobus Revius ook als historicus de geschiedenis ingegaan. Hield hij zich vooral bezig met onderzoek en bronnenpublicaties, of gaf hij toch ook zijn eigen visie op het verleden dat hij onderzocht en beschreef?
Toen Egbert Johannes Wernhard Posthumus Meyjes op vrijdag 28 juni 1895 ’s middags om drie uur promoveerde op een proefschrift over Revius, had hij -zoals toen nog gebruikelijk- een aantal stellingen aan zijn werk toegevoegd. In een ervan stelde hij dat „Jacobus Revius met volkomen recht de dichter der Gereformeerde Kerk uit de eerste helft der zeventiende eeuw (mag) worden genoemd.” Dat is een stelling waarmee velen zullen instemmen. Maar geldt dit ook voor de andere met betrekking tot het onderwerp? Want die luidt: „De betekenis van Jacobus Revius op historisch gebied wordt door de naam geschiedkundige beter dan door die van geschiedschrijver weergegeven.”
Had Posthumus Meyjes gelijk? Dat is de vraag. Om te beginnen is het goed om nog eens te benadrukken dat Revius veel heeft gepubliceerd op (kerk)historisch gebied. Meerdere van zijn gedichten behandelen historische gebeurtenissen en ook in zijn andere werk besteedt hij veel aandacht aan het verleden. Daaronder zijn publicaties die oorspronkelijke, door hem uitgegeven bronnen bevatten. In andere behandelt hij geschiedenissen, zoals die van ’zijn’ stad Deventer. Was hij daarmee meer een geschiedkundige dan een geschiedschrijver?
Aartsketter
Een geschiedkundige wordt omschreven als iemand die historisch onderzoek verricht en op grond daarvan al dan niet tot een publicatie komt. Het zoeken en het eventueel publiceren staan hierbij dus centraal. Bij een geschiedschrijver komt er nog een aspect bij en dat is de interpretatie van het verleden. Volgens Posthumus Meyjes, die toch een van de grootste kenners van de Deventer dichter was, had Revius meer van het eerste dan van het tweede. Kunnen we hem daarin volgen?
Zeker, Revius publiceerde bronnen, zoals een handschrift met een biografie van de ”aartsketter” David Joris, dat hij van onder het stof vandaan had gehaald, en een ander manuscript met de geschiedenis van de verhoren en de dood van Jan de Bakker, de martelaar uit de Noordelijke Nederlanden, dat hij gered had van „de worm en de mot.” In dat opzicht is hij wel meer een geschiedkundige dan een geschiedschrijver geweest. Daarnaast zagen van hem andere historische werken het licht, zoals zijn boek over de pausen en dat over zijn geboorteplaats Deventer; geschriften met een duidelijke kroniekmatige opzet. Al deze dingen pleiten voor het gelijk van Posthumus Meyjes.
DE BAKKER
...martelaar...
Anonieme gravure
Maar Revius heeft toch ook, hoewel niet zo breed uitgewerkt, een duidelijke interpretatie aangereikt. Zo meldde hij dat hij zijn werk over David Joris liet verschijnen om de lezers te waarschuwen voor allerlei onorthodoxe sektes. In dit licht schreef hij trouwens ook zijn lijvige boek over de pausen. En het oude verhaal over Jan de Bakker zag het licht om de lezers aan te sporen God dankbaar te zijn voor de bewaring van Zijn kerk en hen op te wekken Hem vurig te bidden „of het Hem behagen mag daarmee voort te gaan.” Zeker, hij beschreef de geschiedenis van Deventer uit liefde voor zijn geboortestad, maar toch ook omdat vooral twee zaken in de Deventer geschiedenis de volle aandacht verdienden, namelijk „haar uitzonderlijke toewijding aan de wetenschap en haar streven naar vroomheid.” En dat laatste, het streven naar vroomheid, heeft bij Revius het volle pond toegemeten gekregen.
JORIS
...ketter...
Gravure Christoffel van SIchem
Voorzienigheid
Wie zich van deze zaken rekenschap geeft, zal Posthumus Meyjes toch niet in elk opzicht gelijk kunnen geven. Immers, ook Revius heeft geïnterpreteerd in zijn historiewerken, want als hij onderzocht en beschreef, deed hij dit vanuit het diepe besef dat de goddelijke voorzienigheid zich uitstrekte over alle gebeurtenissen en terreinen van het leven, zowel in het heden als in het verleden. Vandaar dat hij mede daardoor lessen vanuit de historie kon aanreiken door te benadrukken dat de ware godsvrucht het altijd waard is om nagevolgd te worden.
Daarmee kunnen we, met een knipoog en een verwijzing naar die andere stelling van Posthumus Meyjes, gerust schrijven dat „Jacobus Revius met volkomen recht een geschiedschrijver der Gereformeerde Kerk uit de eerste helft der zeventiende eeuw (mag) worden genoemd.”
Er zijn nog geen reacties geplaatst.