Klokkenluider
Ilting heette hij, de klokkenluider-koster van Oostloorn. De naam van dat dorp is tevens de titel van een boek, een heel boeiend en ontroerend boek.
Ik weet niet hoe vaak ik het al gelezen heb en om de zoveel tijd haal ik het weer uit de kast. Het is gedateerd en toch van alle tijden want het heeft iets boventijdelijks, de klok van de eeuwigheid luidt erin.
Het gaat over mensen, hun hebbelijkheden en onhebbelijkheden, over twee dominees, een hervormde en een dolerende, het wel en wee van hun gemeenten.
De dolerende dominee Senserff had het Hervormde Genootschap in O. achter zich gelaten met een flink deel van de kudde en een andere, de jonge dominee Walter, zo van de universiteit af, had zijn plaats in de gemeente ingenomen.
Oostloorn moet ergens in het achterland van Overijssel, in de buurt van de Vecht en vlak bij de Duitse grens hebben gelegen. Ze waren en zijn daar niet zo heetgebakerd, maar toch… Er liep een scheur door het dorp. En eigenlijk, na een aantal jaren, schaamden ze zich daar diep voor.
Zo trok Ilting aan het klokkentouw, al meer dan veertig jaar. En toen vroeg de jonge dominee het aan zijn koster: of hem dat nu zo langzaamaan niet begon te vervelen? Het kleine mannetje zette grote, verbaasde ogen op. Hoe kon dominee hem zo’n vraag stellen? Vervelend om aan dat touw te trekken? De mensen van Oostloorn wisten wel beter en zeiden dat Iltings ziel in de klok zat. En ze wisten ook hoe dat zo gekomen was. De koster en de dominee hebben daar een wonderlijk-diep gesprek over gehad. Het ging over „de grote smart.” „Kijk”, zei het klokkenluidertje, „als je pas dominee bent, begin je met grote moed en veel verwachting. Maar na een paar jaar begin je je te voelen alsof je uitgepreekt bent. En wij horen dat. Wij begrijpen dat ook wel. Totdat er iets gebeurt.”
Daarmee doelde de klokkenluider op de crisis die komt: het verlies van vrouw of kind, de tegenwerking van de gemeente, de teloorgang van de romantiek en de stille dood der idealen. „En als je van de rechte soort bent”, zei de kleine man, „komt er dán de diepte in. En wij horen dat en we zeggen het onder elkaar: nu komt het goed.” En zo kon het kostertje ’t horen of een dominee -er hadden er zo veel gepreekt in Oostloorn immers!- „de grote smart” al had meegemaakt. Dan kregen de preken een ’ziel’…
Maar toen vroeg de jonge dominee of de koster dat ook aan zijn preken horen kon. Of hij de grote smart nog hebben moest. Het antwoord van de man die veertig jaar aan het touw trok was: „Ja, dominee! Eerst de smart brengt de diepte.” Daar wist Ilting van en de mensen konden het horen aan zijn luiden.
Er zijn van die passages in boeken die je telkens weer opzoekt. Voor mij is dit er een van. Ze omspant alle tijden, alle omstandigheden. Voor dominees en klokkenluiders en alle andere mensen. Het is ook nog iets anders dan de klok horen luiden en weten waar de klepel hangt. Al heeft dat laatste er wel heel veel mee van doen.
Het is meer. Het is instrument zijn van God, een klok die een ziel heeft omdat er iemand aan het touw trekt en zingt: „In de grootste smarten blijven onze harten in de Heer’ gerust.” Toe, trek nóg een keer: „’k Zal Hem nooit vergeten, Hem mijn Helper heten, al mijn Hoop en Lust.”
Barneveld, ds. A. Beens
Reacties (6)
ElineBaijense bezorger | woensdag 27 augustus 2008 - 17:16 | ![]() |
aantal posts:3 | het is heel saai doei |