De velen en de Ene
Een van mijn zondagse preekpelgrimages voerde mij kortgeleden naar een oase-achtig dorp in het hart van onze prachtige Veluwe. Vroeg in de zondagse morgen was het nog. Soms zijn dat heerlijke momenten. De wegen liggen er nog bijkans verlaten bij en wat er aan de weg is, is veelal kerkvolk. In principe is dat natuurlijk altijd volk dat onderweg is. O ja, van tijd tot tijd wordt de idylle ruw verstoord door woest uitziend volk op racefietsen, met verbeten gezichten en vreemdsoortig gedekte hoofden: helmen in plaats van hoeden. Aerodynamische kledij. Gans anders dan donkere rokken en zwarte kostuums mitsgaders gedekte hoofden. Een soort antithese waar je soms even om glimlacht.
Zo zoetjesaan weet ik het volkje dat aan de weg is wel wat „thuis” te brengen. Op een bepaald moment van het traject dat ik afleg, duiken op het fietspad lieden op die lopen. Hun kerk, weet ik, staat aan wat heet De Beek. En ze heten „uitgetredenen.” Eigenlijk móét je dan ook wel lopen. Maar een paar kilometer verder komen dan toch de rijdenden. Uitgetreden op wielen, een beetje innerlijk tegenstrijdig, denk ik dan al weer met een glimlach. Maar de rijdenden kunnen ook hun bestemming nog elders hebben in een dorp dat ik alrede gepasseerd ben. Ach ja, Gods volk onderweg. Hoop ik. Want natuurlijk is niet alles volk. Je kunt wel spreken over scharen volks maar bezwaarlijk over scharen „des volks.” Zo is het hierbeneden immers niet.
Het is nog altijd vroeg als ik op de plaats van mijn bestemming arriveer. Nee, het loopt geen storm. Hier en daar lopen mensen. Ze zien er wat lichter uit dan de anderen die ik onderweg tegenkwam. Zeker hervormd, een beetje meer kleervrijheid, want dat was altijd al zo met dat soort mensen. In de oude dorpskerk sta ik even later voor de gemeente, compleet mét voorlezer, wat in die regionen van het kerkelijk leven bepaald geen gemeengoed meer is. Ik bied u geen verslag van de dienst. Er zijn dingen die nu eenmaal slechts te ervaren zijn. Het grote wonder dat de levende God in Zijn Woord nabij is. Daarover beschikken wij niet, dat wórdt ons beschikt. Een gemeente die hoort is een van de diepste dingen in dit ondermaanse. Zo is het al eeuwenlang gegaan en zo zijn door de geslachten heen al eeuwenlang zondaren zalig geworden.
Edoch, alles heeft zijn tijd. Ook oasemomenten gaan voorbij. Zo ook hier. Bij het verlaten van het oude godshuis golft een nieuwe schare op de kerk aan en naar binnen. Ook hervormd maar dan hersteld. En het doet zó zeer… Het blijft een bitterheid des geestes en het onderdrukt altijd weer de blijdschap om het Woord. Niet meer bij elkaar, niet meer aan dezelfde Tafel. Ik schrijf het met een verscheurd hart. En ik kan het niet helpen dat ik moet denken hoe dat nu toch ooit in de hemel zal moeten.
Terwijl ik dit stukje schrijf, staat er een cd met cantates van Dietrich Buxtehude op. Een prachtige stem zingt: „Als een appelboom onder de bomen des wouds (Duits: die wilde Baüme), zo is mijn Vriend. Ik zit onder Zijn schaduw die ik begeer.” Wilde Baüme. Velen en in allerlei soorten. De Appelboom. Die Ene! De dominee van mijn kinderjaren haalde het zo vaak aan: „En alles wat aan Hem is, is gans begeerlijk.” Dat troost mij. Met een énige troost.
Ds. A. Beens, Barneveld
Er zijn nog geen reacties geplaatst.