Op de dam
Wie van verten houdt, kan in Friesland z’n hart ophalen. Vooral benoorden de Wouden hebben ze er een heleboel van.
Hoge luchten, een frisse bries en een heldere kijk. Als je van verten houdt, ligt het voor de hand dat je ze opzoekt. Alleen, er is altijd een nóg weer verder, net zoals de kinderen uit een sprookje het ervoeren toen ze op zoek gingen naar de plek waar de lucht en het land elkaar raken. Nooit bereikten ze die. Nu kom je in het noorden van ons Nederlandse ’buitenland’ best een heel eind. Zo’n beetje vanaf Dokkum tot aan Holwerd en dan óver de dijk, dáár ligt de dam waar de veerboten aanleggen.
Het is Ameland dat daar in de verte languit in zee ligt, een richel aan de rand van het wad voor de Friese kust. Het is er zo eindeloos mooi. Het wisselende getij, het droogvallende wad, de talloze vogels, de ruimte waar je in opgaat. Van tijd tot tijd de onrust als de veerboot aankomt, een fel bewegen van mensen, gezwaai en geroep, het gekrijs van de meeuwen totdat, als de Sierd of de Oerd weer koers zet naar het eiland, de rust terugkeert.
Op de kop van de veerdam staat een bankje. Daar zaten we, mijn vrouw en ik. Maar er kwam meer volk. Ik kreeg de praat met een krasse grijsaard van achter de dijk -88, meneer!- een schrale Fries, die op zijn fiets een rondje veerdam deed. Bijna elke dag en soms wel twee keer. Hij wist van alles. Over het restaurant dat vroeger op de dijk stond en op een wagen naar zijn huidige plaats aan de kop van de dam was vervoerd, alweer jaren geleden. Het hield niet meer op. Waar zou de knop zitten? dacht ik op een gegeven moment, lichtelijk hopeloos.
Gelukkig heeft een mens twee oren. Naast mij was mijn vrouw in gesprek geraakt met een echtpaar. Van onze eigen leeftijd, schat ik. Het ging over het leed van het leven, over donkere ervaringen en over de plaats van God erin. Ik deed het andere oor een beetje dicht en op een gegeven ogenblik waren we met ons vijven in een heel gesprek gewikkeld, ook onze oude, wakkere Fries. Er kwamen tranen bij de man van het paar, zo stoer en bonkig als hij eruitzag. De godsvraag was er zómaar. Theologie op de kop van de veerdam. En een getuigenis, met het Woord van God van mens tot mens. Zo’n grote knuist sloeg op de brede borst: „Hier moet het zitten!” Het klonk als een snik en als een kreet. Nee, de kerk had hij allang vaarwel gezegd. Maar op het mannenkoor, daar zongen ze van het allermooiste en het allerdiepste dat er is, zei hij. En hij speelde ook nogal eens op het orgel in de kerk, soms uren achtereen. En weer slikte hij…
De oude Fries wist het allemaal niet zo precies. Op mijn vraag hoe het er met hem voorstond, zwierf zijn blik over het wad. „Nou ja, nou ja… Zou het allemaal waar zijn wat u zegt? Ik geniet nog van het leven, hoor. Weet u dat ik met mijn vriendin nog wel ’es optreed, allebei op onze accordeon? Mooi, man!” Een wonderlijke middag, aan het einde van de veerdam, bij de boot naar Ameland. We moesten de kansen maar aangrijpen. Wat is dat toch, dat een gesprek zomaar, binnen een paar minuten, op God komt en op de levensreis? Vanwaar? Waarheen?
De middag was al bijna om toen we de dam afreden. Achter ons ging een arm omhoog. Onze organist die van God niet los kon… Christus, ontferm U!
Ds. A. Beens, Barneveld
Er zijn nog geen reacties geplaatst.