COLUMN MAX: Bagage
Menselijke interviews lees ik graag. Vooral wanneer ze ergens over gaan en als je merkt dat er zorg is besteed aan een toegankelijke weergave. Helemaal gaaf vind ik het als de vragensteller afwezig is, zodat de geďnterviewde zijn of haar verhaal zelf vertelt. Trefzeker aangestuurd door de journalist, maar die is onzichtbaar.
Dan moet de man of vrouw in kwestie natuurlijk wel iets te vertellen hebben. Soms heb je een of meer pagina’s doorgeworsteld en blijf je zitten met de vraag waarover het gesprek eigenlijk ging, wat de boodschap moest zijn. „Wat is je punt?” vroeg een van onze dochters in haar puberteit regelmatig, doorgaans na een vaderlijke vermaning. Die vraag stel ik soms als ik een lang interview uit heb, maar er voor mijn gevoel niets belangwekkends langskwam.
Of er veel beklijft van al die verhalen? Vaak zal dat een indruk zijn. Of een globale mening. Een enkele keer blijft een prikkelend citaat haken, of een wijsheid waarover je langer kunt nadenken. Die hoort dan, hoop je, vanaf dat moment bij je geestelijke bagage. Zodat de tijd die het lezen je kostte, voor je gevoel nuttig is besteed. Want er wordt ook oneindig veel en waanwijs gewauweld.
Vorige maand stond er in deze krant een paginagroot interview met scheidend EO-directeur Henk Hagoort. Hij gaat de publieke omroep leiden. Dat hij iets te vertellen heeft, bleek uit zijn antwoorden. Ook op andere plaatsen, in andere bladen kwam ik hem tegen. ”Niet bang voor modder” was de RD-kop. Voor mij zat de grootste wijsheid in de staart.
„Behalve een bestuurslidmaatschap bij het Leger des Heils heeft u geen nevenfuncties. Een bewuste keus?” Aldus de laatste vraag.
Hagoort: „Ja. Het was maandag precies elf jaar geleden dat mijn schoonvader overleed. Het was een ingrijpend moment om aan zijn sterfbed te staan. Toen besefte ik dat het oneindig waardevoller is dat er aan het eind van het leven mensen om je heen staan die je hand vasthouden en een psalm met je zingen, dan dat je een flitsende carričre achter de rug hebt. Ik heb nog nooit iemand horen zeggen op zijn sterfbed: Had ik maar meer tijd aan mijn werk besteed.”
Prachtig. Waard om mee te reizen, zo’n citaat. Ik geef de pagina m’n vrouw ter lezing, omdat het een oude krant betreft en zij -we waren een week weg- geen belegen kranten meer leest.
Onze gedachten gaan naar het sterfbed van een oudere vriend, alweer twaalf jaar geleden. We staan er, samen met zijn vrouw, nadat in tien dagen tijd z’n leven is afgebroken. Een enge bacterie die op geen enkel antibioticum reageert, tastte zijn hersenen aan. Het is duidelijk dat hij snel zal sterven. Zulke momenten vergeet je nimmer: die steriele ziekenhuiskamer, de geluiden van de apparatuur. Soms lijkt het of het bewustzijn tijdelijk terugkeert. Of zijn geest weer even boven de oppervlakte komt. De levensvlam flakkert.
We zingen. Een psalm, een lied. Zijn handen in onze handen, onze handen in die van elkaar. Zijn weduwe zegt het soms nog: „Hij hoorde ons. Ik weet het zeker, want hij kneep in mijn hand. Hij heeft ons verstaan.”
Een predikant vroeg ooit in een preek: „Gemeente, denkt u wel eens aan uw sterfbed?” Ik ervoer de vraag als vreemd, omdat ik regelmatig peins over mijn levenseinde. Is dat niet algemeen? Ik weet het niet. In alle gevallen lijkt me de les van Hagoort de moeite van het overdenken waard.
MAX