Emo
In ”turbotaal”geef ik mijn geachte lezers en lezeréssen (voordat ik de Commissie Gelijke Behandeling op mijn dak krijg) het onderwerp van onderstaand schrijfsel aan. Het gaat over de zogeheten emocultuur.
Tja, hoe moet ik eigenlijk uitleggen wat dat is? Vallen stille tochten daaronder? Denk het wel. Of, als er weer ergens iets naars gebeurd is, hele groepen mensen die elkaar over de rug wrijven en zachte klopjes uitdelen. Zoiets. En nog veel meer.
Want emo kent steeds meer variaties. Vroeger had je van die bekende ingezondenstukkenschrijvers in de krant. Met frequente regelmaat goten zij toornfiolen uit of ontwierpen in een enkele pennenstreek de politiek die het ganse land uit de misère zou verlossen. Dat was een vroege voorvorm van emo. Zo’n man zocht een podium, aangezien bijna nooit iemand zijn wijsheid omhelsde. Het hád ook wel wat. Onder het lamplicht zei vader die de krant las: „Mijnheer IJzemel heeft ook weer wat, luister eens!”
Wat gebleven is, is de nauwe band tussen Emo en de media. Vooral tv is Emo. Iets ís Emo, zo ver zijn we al. Golven verhalen spoelen over het scherm, avond aan avond. Over ziekten, sterfgevallen, verdwijningen, oplichtingen, make-overs, u weet wel: mensen met nieuwe neuzen, weggewerkte kwabben en zo. En natuurlijk de vraag: „En, hoe voelt het nu?” Kijk, dat bedoel ik nu. Vooral die veel voorkomende reactie van de andere zijde: „Goed zeg! Knap van je dat je je zo durft op te stel-(is0(
len!” Je ziet de mensen helemaal opveren als de ingehuurde applausmachine weer opklatert…(is2m(
Gelukkig hebben we daar in de kerk geen last van. O, u leest zeker geen kerkbodes? Soms denk ik dat ik in medische bulletins verzeild ben. Mevrouw Jansen is haar zieke blindedarm kwijt, maar meneer Groen z’n galstenen nog niet. En met het been van meneer Holvoet gaat het ook niet goed. En ooit bad een goede collega na een amputatie van het been van een gemeentelid haar in de kerkbode „sterkte toe als ook het andere eraf moest.”
En steeds meer raken uitgebreide dankwoorden van gemeenteleden in zwang, soms met gedetailleerde informatie over het ziekteverloop en de percentages kansen op genezing. Ik probeer natuurlijk begrip op te brengen voor een dergelijke gang van zaken, maar zo langzamerhand -ik kan het niet helpen- loopt me de gal over.
En bleef het nog maar bij de kerkbode. Ik ben -het blijft wennen- tegenwoordig rondreizend prediker. In de meeste gemeenten word je vooraf een poosje als een fiets in het rek gezet. Want er moet afgekondigd worden en we krijgen de groeten en de zegen van de kerkenraad (daarna pas van de Heere!). Je moet door een heel aanslibsel heen waden voor je boven bent. Maar of u het gelooft of niet, zelfs in de kerk gebeurt het dat het hartinfarct van broeder H. en de kniebreuk van zuster R. en de hernia van Jacqueline de revue passeren. En soms treft me de zenuwachtigheid van de broeders in de consistorie: als we nou maar niemand vergeten! Waar zijn we toch mee bezig!
„Och Heer’, geeft ons natuur en waarheid weer.” Ik ben de dichter van deze regels even kwijt. Maar naar zoiets verlang ik langzamerhand. Nog afgezien van de vraag of met al dit soort dingen werkelijk de gemeenschap der heiligen wordt gediend.
En als u vindt dat dit stukje ook Emo is, vooruit, ik geef u gelijk. Maar toch: gewóón is goed. En goed is genoeg. Sober trouwens ook.
Ds. A. Beens, Barneveld