Yord herfst logo
Home      Zoeken      

    „Ideeën borrelen op tijdens het schrijven”

    Eddy (18) wint 300 euro met verhaal over brug tussen hoop en vrees

    EMMELOORD - Ongeveer drie avonden werkte Eddy Aangeenbrug (18) uit Emmeloord aan zijn verhaal. Daarmee won hij dinsdag de Frits de Zwerverprijs, uitgereikt door de IJsselacademie. Doel daarvan is jongeren meer te laten weten over de Tweede Wereldoorlog.

    Het is niet de eerste keer dat Eddy meedoet aan de verhalenwedstrijd. „Ik zag een oproep hangen op mijn school, de Pieter Zandt Scholengemeenschap, en ik dacht: ik doe weer mee.”

    Eddy Aangeenbrug (18) uit Emmeloord.

    Eddy Aangeenbrug (18) uit Emmeloord.

    Het thema van de wedstrijd is de Tweede Wereldoorlog. Toch gaat het daar niet alleen over in Eddy’s verhaal. „Ik heb ervoor gekozen om een medewerkster van de Verenigde Naties tijdens een missie in Somalië een brug te laten oversteken. Met flashbacks laat ik haar terugzien op de gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog die zij zelf dertig jaar eerder meemaakte. Zij was toen zwanger en moest haar voedsel afgeven. Dertig jaar later dwingen Somalische rebellen haar opnieuw om eten af te staan.”

    Hoe kwam je aan het onderwerp?
    „Op de website van de IJsselacademie stond meer informatie over de wedstrijd. Het thema was ”Hongertocht”. Het stuk op internet ging over de IJsselbrug bij Kampen. Daar gingen veel mensen uit het westen over tijdens de Hongerwinter in ’44-’45 om voedsel te halen in het oosten. Als ze terugkwamen met eten, waren er vaak Duitse soldaten die hun het eten afnamen. Ik het leek me leuk om daarover te schrijven. Vervolgens heb ik geprobeerd de gebeurtenissen op de brug actueel te maken. Dat heb ik gedaan door de VN-missie in Somalië als decor te gebruiken.”

    Hoeveel tijd heeft het schrijven je gekost?
    „In totaal heb ik drie avonden aan het verhaal zitten werken. Achter de computer en tikken maar.”

    Wat is er leuk aan het schrijven?
    „Het schrijven geeft adrenaline. Als ik bezig ben, borrelen de ideeën vanzelf op. Het is mooi om die op papier te zetten en langzaam naar een climax toe te werken.”

    Is dit je laatste verhaal?
    „Voorlopig wel. Ik ben nogal kritisch over mijn eigen verhalen, het is niet snel goed. Misschien ga ik later nog eens iets schrijven.”

    ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------

    Fragment uit ”De Brug”

    Met lede ogen ziet ze hoe haar handkar wordt leeggehaald. Het begint zacht te sneeuwen. Een fractie van een seconde is het zwart voor haar ogen. Ze pakt zich vast aan de rand van de kar. In uiterste wanhoop schuift ze de ring van haar vinger. „Bitte.” De wind draagt de noodkreet naar de hemel.

    Hij komt een stap dichterbij, grist de ring uit haar hand. Een moment kijkt hij haar vertwijfeld aan, dan bukt hij. De blik in zijn ogen is wreed. Met een hese lach pakt hij een suikerbiet van de grond, legt hem in de lege handkar. „Ich müsse Sie ein Strafantrag stellen.” De wolken boven de IJssel kleuren asgrauw.

    De duisternis ademde dreiging. Ze kon het niet benoemen, maar ervoer het toen ze de spanbanden van het zeil aantrok. Schraal maanlicht viel op de witte zijkant van de truck. Zwarte strakke letters. UN. Nadim grapte vaak dat het de initialen van hun namen waren. Stom toeval. Hij zat achter het stuur, de blauwe helm op zijn schoot, gaf een klop op de ruit. „We wisselen elkaar af.” Ze keek hem van opzij aan en sloeg het portier dicht.

    „Eerst Mogadishu uit zien te komen.” Hij was breedgebouwd, donkergetint en praatte Engels met een sterk Jordaans accent.

    „Ik meen het.” Ze pakte een stapel papier van het dashboard. „Het is een roteind. Dwars door Somalië. Gedo is een grensprovincie.”

    Hij boog licht voorover, rolde shag uit een verfrommeld pakje, maakt het vloeitje nat met zijn tong. Ze zagen het laatste vrachtvoertuig passeren. Een korte claxonstoot.

    Nadim zocht in zijn zakken naar een aansteker.

    „Het is tijd.” Ze tikte op de plattegrond en bevestigde demonstratief haar gordel.

    „Ulga.” Hij keek haar enigszins meewarig aan, zijn rechterwenkbrauw opgetrokken, zijn stem kwam laag uit zijn keel. „Drie dagen, deze missie lukt ons makkelijk.”

    Ze knielt naast de divan, hij houdt zijn ogen gesloten. ’Ik ga,’ fluistert ze. Ze legt haar handen op zijn bleke gezicht, wrijft met haar duimen tot hij verkleurt.

    „Nee.” Hij knippert met zijn ogen, drukt zijn ellebogen tegen de rand. Hij is te zwak om overeind te komen. Met een van pijn vertrokken gezicht laat hij zich achterover vallen. „Ik ga met je mee.” Ze hadden spaarzamer moeten zijn met het hout, dan was hun bed er nog geweest en lag hij nu comfortabeler.

    „Maarten, nee.” Haar stem breekt. Ze wil niet in discussie gaan, niet nu hij er zo bij ligt. Ze pakt zijn hand, verkleumd en levenloos. „Je kunt onmogelijk mee. Zeker niet na de laatste razzia. Mannen als jou zetten ze meteen op transport naar Duitsland.”

    „Hoe kan ik jou nou alleen laten gaan?” Zijn ogen liggen vreemd diep in zijn oogkassen, in zijn stem ligt een mengeling van wanhoop en angst. Ze plaatst zijn hand tegen haar buik. „Bid voor ons kindje.” De foetus hield zich stil in de veilige holte van haar buik. Ze buigt zich voorover en drukt een kus op zijn mond. „Geef me drie dagen.”

    Nadim trok aan zijn sigaret en blies rook uit. Een blauwe walm hing als een dichte mist in de truck.

    Als laatste in het konvooi reden ze door het centrum van de stad. Ze huiverde bij de gedachte aan het moment dat hun wegen zouden scheiden. In het licht van de schrale straatverlichting zag ze sporen van geweld. Stenen huizen waren verworden tot resten puin. De president slaagde er maar niet in een compromis met de clans te sluiten. Ze was bang dat de Sovjet-Unie zijn invloed zou uitbreiden.

    De motor van de truck ronkte zwaar. Ze lieten de stad achter zich. De weg was onverhard, Ulga klemde zich vast aan het portier. De buitenwijk was onverlicht, gebouwen flitsten als schaduwen voorbij. Eindeloze rijen krotten, de stank van vuilnis, uitgeteerde lichamen langs de straat. Ze was hier meermalen overdag doorgekomen, kon zich elk detail voor de geest halen.

    Nadim perste zijn lippen om de peuk, hij had zijn vrije hand nodig voor de versnellingspook. Ulga hoestte. Achter massieve rotsblokken ontsprong een eindeloze woeste vlakte, verlaten woestijn. Een zachtpaarse gloed aan de horizon verraadde de vlucht van de nacht. De peuk smolt in de mok op het dashboard.

    „Probeer wat te slapen.” Nadim had de mouw van zijn blouse opgestroopt. „Nog een paar uur en we zijn in het centrum van de hel.”

    Ze wenste dat hij weer ging neuriën.

    Haar jas knoopt ze tot boven haar hals dicht. Ze draagt muts en wanten. De handkar laat een spoor achter in de sneeuw. Beschut tussen betonnen huizenblokken trekt ze door de straten. Ze neuriet zachtjes een onbekend wijsje. Grauwe grijze raamwerken, de inboedel is al lang verdwenen, deuren en kozijnen zijn eruit gesloopt.

    „Je weet niet waar je aan begint.” Links van haar remt een fietser af, de velgen schuren over de straatklinkers. „Zo’n tocht is te gevaarlijk alleen.” De man heeft een rood kalend hoofd en een stoffen jas tot over zijn knieën. Ulga loopt onverstoorbaar verder, vanuit haar ooghoeken volgt ze de ogen van de man. Ze denkt aan de jutezakken in de handkar.

    „Ik ga niet ver”, zegt ze.

    „De IJsselbrug is nog twintig kilometer. En dat is nog maar het begin.”

    Wind teistert haar gezicht. Ze passeert de arbeiderswoningen. De polder ontwaakt, een troosteloze vlakte. Ze volgt de rug van de man, voorovergebogen volgt hij het pad naar de rijksweg. „Drie dagen, Maarten”, fluistert ze.

    Het oog van God brandde hoog aan de hemel. Ulga ontweek obstakels, volgde de instructies van Nadim. Het daglicht had de dreiging niet verdreven. Het grind brandde rood. De overgang van woestijngrond naar de akkers was haast ongemerkt gegaan. Maanden van droogte hadden elke kiem gesmoord.

    Ulga dacht aan de lading onder het zeil, de huid om haar knokkels trok wit weg.

    „Ben jij nooit bang?”

    „Bang.” Hij snoof. „Angst is niet iets wat je overkomt. Je creëert het zelf. Waarom?”

    Ze reikte naar de waterfles, voelde zich onbegrepen. „Omdat we weerloos zijn.”

    Het pad slingerde door woest heuvellandschap. Tegen de helling waren hutjes gebouwd, verroeste golfplaten die met enkel touw overeind werden gehouden. Een groepje kinderen rende de heuvel af. Ademloos aanschouwden ze het naderende voertuig.

    Ulga zag de ontblote bovenlijfjes, het vel strakgetrokken over de botten, zwarte holle ogen. Ze drukte op de claxon. Ze zou willen stoppen, hen bij de hand pakken, de voedseldozen voor ze openmaken. De regels waren strikt. En Nadim zou het nooit goedvinden, dat wist ze zeker.

    „Ik schat twee kilometer.” Nadim streek de plattegrond plat op schoot. „We zijn bijna bij de rivier. Na de brug is het niet ver meer. Daar.” Hij wees. Het pad voer het dal in, tussen donker hoog groen zagen ze duidelijk de grijze contouren van de brug. Ze liet haar blik zakken, tot ze zijn hand zag, rustend op het dashboard. Even weerkaatste zonlicht op de ring aan zijn rechterhand, Ulga vernauwde haar oogspleten.

    Zag hij haar kijken? Nu draaide hij het goud soepel om zijn ringvinger, uitdagend haast. Krampachtig probeerde ze beelden uit haar gedachten te weren. Ze was in het buitenland gaan werken om haar verleden te ontvluchten. Lange tijd verbeeldde ze zich erin te slagen. Maar ze had het gevoel alsof er langzaam barsten in haar schild ontstonden.

    „Ben jij nooit getrouwd?”

    Te laat remde ze voor de bocht. Dwars over verpulverd steen probeerde ze de vrachtwagen op de weg te krijgen. De brug doemde op als een stalen monument.

    Vijf gewapende mannen versperden de toegang tot de brug. Om hun hoofd een rode tulband.

    ’Nee!’ riep Nadim.

    Ulga trok wit weg.

    „Ik probeer het”, denkt ze. De muziek is uit haar hoofd verdwenen. De huid van haar handen kleurt paarsblauw. Haar onderlip is gescheurd. Met uiterste inspanning trekt ze de kar. Het zicht op het einde van de tocht geeft haar nieuwe krachten.

    Het is een stoet eenzame reizigers, die de kou voorbij Hattem tracht te trotseren. Vrouwen op fragiele fietsen, kinderen met kisten op hun bagagedrager getimmerd. Voor haar begint een jongen hard het Wilhelmus te zingen. Zijn stem klinkt schril in de snijdende decemberwind. Aan de horizon van de graslanden doemt de stalen boogbrug op. Na drie dagen maakt ze haar retour.

    Een moment balanceert ze tussen vrees en hoop. Onafgebroken tuurt ze naar de soldaten, ziet hoe ze de lading van voorbijgangers inspecteren.

    „Ausweis, bitte.” Hij heeft een breed hoofd met een scherpe kin. Hij werpt nauwelijks een blik op haar persoonsbewijs. Met zijn geweer port hij tussen de jutezakken. „Aufmachen.” Ze probeert tevergeefs grip te krijgen op het koord. Haar vingers zijn te verkleumd. In een onverwachte beweging snijdt de soldaat de jutezak open. Aardappels rollen uit de handkar. Hij snijdt een tweede jutezak open, licht een handvol meel op. „Ich sollte diese Ladung fordern.” Hij wenkt twee andere soldaten, beveelt dat ze de vracht moeten overladen. De grond zakt onder haar voeten weg. „Bitte.” Ze ziet in gedachten Maarten op de divan. „Ich bin schwanger.”

    Hij draait zich om. „Schade.”

    Met lede ogen ziet ze hoe haar handkar wordt leeggehaald. Het begint zacht te sneeuwen. Een fractie van een seconde is het zwart voor haar ogen. Ze pakt zich vast aan de rand van de kar. In uiterste wanhoop schuift ze de ring van haar vinger. „Bitte.” De wind draagt de noodkreet naar de hemel.

    Hij komt een stap dichterbij, grist de ring uit haar hand. Een moment kijkt hij haar vertwijfeld aan, dan bukt hij. De blik in zijn ogen is wreed. Met een hese lach pakt hij een suikerbiet van de grond, legt hem in de lege handkar. „Ich müsse Sie ein Strafantrag stellen.”

    De wolken boven de IJssel kleuren asgrauw.

    „Abhauen!” Hij duwt met de loop van zijn geweer tegen het hout.

    Ulga bukt zich, grijpt het handvat, begint de overtocht. Ze huilt geruisloos. Halverwege de brug draait ze zich om, ziet hoe de Duitsers ladingen eten in beslag nemen. Ze hoest, haar schouders schokken. Verschrikt staart ze naar de palm van haar hand. Bloed trekt een rood spoor langs haar pols omlaag, verdwijnt in sneeuw.

    Ze remde af, zag hoe de rebellen de truck onder schot namen. Nadim pakte de papieren met het UN-stempel. „Nee.” Ulga’s stem klonk beslist. „Laat mij het woord doen.” Ze negeerde zijn verbazing, opende het portier.

    „Handen omhoog!” De rebel richtte zijn geweer, zijn ogen waren rooddooraderd. „Jullie versperren de brug.”

    „Ik schiet!”

    „We zijn van de Verenigde Naties.”

    Hij hield zijn loop in de lucht, loste een schot. „Luister!”

    Verschrikt hief ze haar handen, dacht koortsachtig na.

    Twee mannen liepen om de vrachtwagen heen, begonnen de spanbanden los te wikkelen.

    „Ulga!” roept de buurvrouw en stormt op haar af. Ze zegt niets, slaat alleen haar arm om Ulga heen. Ulga slikt, heeft de kracht niet meer om te huilen. „Wanneer?”, zegt ze zacht. „Gisteravond. Hij stamelde onafgebroken jouw naam.”

    „Ik zei drie dagen!” roept Ulga, ze draait zich om, laat het handvat los. De kar is leeg.

    De buurvrouw legt een hand op haar schouder. „Was het de brug?”

    „Ja”, fluistert Ulga.

    Een moment verkeerde ze in tweestrijd. Vanuit haar ooghoeken zag ze mannen trekken aan het zeil. Totaal onverwachts stormde ze op de rebel toe, schreeuwde, sloeg het geweer uit zijn hand. Ogenblikkelijk draaide ze zich om, hees zich de truck in, klapte het portier dicht. Geschreeuw. Ze schoten.

    Ulga gaf gas. Een schot raakte de zijruit. Glassplinters vlogen door de truck. Ze bukte, concentreerde zich op het eindpunt van de brug.

    „Vol gas!” Nadim zette zich schrap tegen de leuning en keek in de achteruitspiegel.

    Ze bereikten de overkant van de rivier. De afstand tussen de truck en de rebellen was veilig. Ulga volgde het pad tot boven de heuvel. Toen schakelde ze de motor uit. Minutenlang zwegen ze. In het dal lag de stad, met aan de rand de VN-post.

    „Ik was bang”, bekende Nadim.

    Ulga depte bloed van haar arm.

    „Ze zouden alles afgepakt hebben.” Nadim keek haar met verbijstering van opzij aan. „Je riskeerde je leven.”

    Ulga zweeg. Ze reed het pad af richting de blauwe vlag. Kinderen langs de weg wuifden opgetogen.

    Voor de loods opende ze het portier. De hemel was strakblauw, schoon.

    „Kom”, ze wenkte met haar hoofd. „We gaan uitladen.”

    Reacties (7)

    LovedbyGod
    correspondent
    Quote bericht
    aantal posts:205

    mooi!

    grappig, ik heb je wel eens op school zien rondlopen

    MaaikeV
    stagiair
    Quote bericht
    aantal posts:81

    Ha Edje,

    Hier is je fanmail Het staat erop:) Is dit het hele verhaal? Of moet ik daarvoor wachten tot morgen...

    Weest gegroet.

    boerinnetje
    redacteur
    Quote bericht
    aantal posts:563

    echt een mooi verhaal! ga zo door met schrijven!
     Hoe heerlijk is het toch om niets te doen en vervolgens daarvan uit te rusten!!!
    datzegik
    correspondent
    Quote bericht
    aantal posts:146

    mooi, alleen... kun je iets minder alinea's gebruiken? steeds een nieuwe alinea leest lastig.
     Begin de dag met een glimlach...
    jantintje
    bezorger
    Quote bericht
    aantal posts:8

    grappig hoor!!
    jantjuhh
    stagiair
    Quote bericht
    aantal posts:82

    ksnap nie hoe juh so iets kan sgrijfe!!

    maar tis egt mooi!!

     t is gelukkig vakantie!!!!
    hoihoi
    journalist
    Quote bericht
    aantal posts:2992

    sow mooi!!!!

     

    is ditt hele verhaal???

    zo niet, wwar kan ik eventueel de rest vinden???