Yord herfst logo
Home      Zoeken      

Daar ben ik bang voor

Bij een van de pogingen om onze Joodse medemensen te ontmoeten zijn we eens naar Antwerpen getogen.

Door de contacten van onze evangelist in die stad hebben we toen enkele ontmoetingen gehad met „beminden om der vaderen wil.” Dicht bij het Centraal Station wemelde het van de winkels in goud en sieraden. We hadden voor de winkeliers Bijbelgedeelten meegenomen. Voor het winkelend publiek had ik een folder gemaakt met de titel ”Beter dan goud”.

We probeerden een praatje te maken met winkelende mensen, maar dat viel niet mee. Sommigen wilden zelfs geen folder aanpakken, anderen frommelden die in een zak en liepen snel door. Een enkele winkelier accepteerde een Levensbron, maar het bleef moeilijk een gesprek te krijgen over de belangrijkste dingen van ieder mensenleven.

In een Joodse boekhandel kochten we een paar boeken. Toen ik de eigenaar een christelijk boekje aanbood, wilde hij dat niet aannemen. Het overschreed de grenzen van het door de rabbi geoorloofde. Hij wilde allerlei boeken aan ons verkopen, maar de waarheid gratis aannemen was er niet bij…

Een belangrijk doel van die dag was een bezoek aan opperrabbijn L. In een oud gebouw van het Israëlitisch Kerkgenootschap in het centrum van Antwerpen meldden wij ons bij het secretariaat, waarna wij werden doorverwezen naar een kamer. Daar verwachtte hij ons. De opperrabbijn oogde wat sjofel, maar algauw bleek zijn grote geleerdheid. Hij telefoneerde gelijktijdig in verschillende talen. Toch had hij voor ons bezoek tijd vrijgemaakt. Hij stond aan het hoofd van een gemeente van ongeveer duizend personen (alleen mannen?) en werd bijgestaan door enkele andere rabbijnen, onder wie de rabbijn die we later op die morgen in de synagoge ontmoetten. Daar kregen we een rondleiding van een van de genoemde rabbijnen, een allervriendelijkste man.

In de grote bibliotheek zaten verschillende jongemannen te studeren in rabbijnse literatuur. Vier jaar duurde hun studie. Ik vroeg onnozel of ze dan rabbijn waren, maar het bleek niets anders te zijn dan een soort belijdeniscatechisatie, hoewel ze allang ”zoon der wet” waren. Na hun studie gingen ze gewoon „de commerce” (de handel) in. Ze werden goud- of zilversmid. Ik dacht aan onze belijdeniscatechisanten. Vier volledige jaren studie! Dat is heel wat langer dan de vroegere dienstplicht duurde.

Terug naar het bezoek aan de opperrabbijn. Ik vroeg hem of ik het bezoek met gebed mocht besluiten -iets wat me bij bezoeken aan andere rabbijnen altijd werd toegestaan- maar hij weigerde dit. Als aandenken aan onze ontmoeting wilde ik hem toen een boekje geven met drie preken die ik hield over Psalm 128, maar ook dit weigerde hij. Hij zei: „Daar ben ik bang voor.” Een veelzeggend antwoord.

Zijn wij ook bang voor lectuur uit Joodse kring? Immers nee! Waar kwam zijn angst vandaan? Was hij bang voor onzekerheid, bang om te lezen over de ware Messias, Die de dood verslonden heeft tot overwinning? Het sanhedrin was ook bang voor de getuigen van Christus’ opstanding en zei: „Gij wilt het bloed van dezen Mens over ons brengen” (Hand. 5:28).

Ze wisten niet dat Zijn bloed geen martelarenbloed was dat om wraak riep, maar zoenbloed van de Levensvorst Die daarmee eeuwig leven verdiende. Wat zou het een wonder zijn als de boodschap van een levende Messias hun angst mocht wegnemen.

Ds. C. J. Meeuse, Goes

Er zijn nog geen reacties geplaatst.