Yord herfst logo
Home      Zoeken      

Hadewijch

Hadewijch was een van de weinige geleerde vrouwen in de middeleeuwen. Ze leefde als begijn in de dertiende eeuw in Vlaams Brabant. Een begijn is een vrouw die op zichzelf of in een gemeenschap leeft en zich wijdt aan de godsdienst. Het verschil tussen kloosterlingen en begijnen is dat begijnen geen eeuwige geloften afleggen.

Over haar leven is bijzonder weinig bekend, zelfs niet wanneer zij geboren en overleden is. Ook haar woonplaats is onbekend. We weten evenmin uit wat voor leefomgeving Hadewijch komt en wat haar dagelijkse bezigheden zijn. Wel is er veel onderzoek naar verricht en daar zijn enkele veronderstellingen gedaan. Hadewijch moet bijvoorbeeld een buitengewoon goed opgeleide vrouw geweest zijn voor haar tijd. Ze was thuis in het Diets, het Frans en in het Latijn. Misschien was ze -gezien haar ontwikkeling- wel van adel. Ze geeft leiding aan een groep begijnen en laat na haar dood een aantal werken na. Ze schrijft over de minne, de liefde tot God. Hadewijch hoort bij de vertegenwoordigers van de Dietse Minnemystiek, die schrijft over de mystieke, persoonlijke eenwording met God. Haar leven richt Hadewijch totaal op God en de eenwording met hem, wat ook duidelijk in al haar werk naar voren komt.

Hadewijch laat vier werken na: 45 Strofische gedichten, 16 Mengeldichten (op rijm gezette brieven), en daarnaast Visioenen en Brieven. Veel van haar liederen hebben een ’Natureingang’, een sfeerbeschrijving uit de natuur.

Hadewijchs Strofische gedichten zijn haar liederen. Een van de bekendste daarvan is haar eerste Strofische gedicht. Hieronder het tweede couplet daaruit.

Endie die van fieren moede sijn,
Wat storme hen dore die minne
Ontmoet, ontfaense also fijn
Alse: ”dit es daer ic al an winne
Ende winnen sal/; God gheve mi al
Datter minnen best become;
Na haerre ghenuechten weghe, mesval
Si mi die meeste vrome.”
- Ay, vale, vale, milies, -
Ghi alle die avontuere
- Si dixero, non satis est -
wilt doghen om minnen natuere.

En die fier zijn,
Wat voor stormen hun om de Minne
Overkomen, ze dragen ze zo volmaakt
Dat ze uitroepen: ”Dit is waardoor ik het allemaal verwerf
En verwerven zal; God geve mij alles
Wat de Minne het best vooruithelpt;
Indien het Haar zo goed schijne,
Moge me de rampspoed het meest baten.”
- Ach, heil, heil, als duizendmaal -
Gij allen die u het onzekere avontuur
- ik het zeggen zou, het zou niet volstaan -
omwille van de Minne gewillig wilt doorstaan.

Hadewijch vertelt hier dat het belangrijk is om dapper te zijn. Slechts wie dapper is, zal de stormen die de Minne met zich meebrengt kunnen doorstaan. En juist ook die stormen zijn nodig om de liefde tussen God en de mens hechter te maken. Ten slotte geeft zij, als in elk couplet, een waarschuwing mee voor hen die liever niet willen vechten voor deze liefde.

Er zijn nog geen reacties geplaatst.