Gerald Harbers - 19 jan 2007 09:52 - Gewijzigd: 19 jan 2007 09:52

Jantine (16): Werken in horeca is afwisselend

Een bijbaantje in de horeca is populair. Ruim een op de vijf werkende scholieren en studenten heeft een baantje in een café, in een restaurant of bij een cateringbedrijf. Dit blijkt onder meer uit de bijbanenmonitor van bijbanen.nl onder ruim 3000 scholieren en studenten.

Jantine Timmer uit Kesteren (16) werkt sinds drie jaar in pannenkoekenrestaurant Molen de Zwaluw in haar woonplaats. „Bij de opening heb ik helpen bedienen en ik ben vanzelf in het werk gerold.”

Jantine Timmer

Vrijwel elke vrijdagavond en zaterdag is Jantine in het restaurant te vinden. Ook doordeweeks werkt ze regelmatig. „Als er een receptie of een bruiloft is, help ik die avond mee.”

Pannenkoeken bakken, in de keuken hapjes klaarmaken, bestellingen klaarzetten, klanten bedienen. Het werk is volgens Jantine afwisselend. „Dat maakt het leuk.”

Een ander leuk onderdeel van haar werk is het contact met de klanten. „De mensen komen voor de gezelligheid en om te eten, als ze dan tevreden vertrekken, ben ik blij.”

In de keuken houdt Jantine zich vooral bezig met het klaarmaken van het eten. „Pannenkoeken bakken. Hoe dat gaat? Het beslag voor een pannenkoek giet ik in een vorm. Daarop leg ik de groenten, net zoals de gast wil. Daarna bak ik de pannenkoek. Ik draai ’m één keer om en dan is-ie klaar.”

Volgens Jantine zijn er geen vervelende kanten aan het werk. „Soms kijk ik tegen een enorme berg rommel aan. Als er bijvoorbeeld meer dan honderd gasten zijn geweest. Gelukkig hebben we een grote vaatwasmachine. Dan is de vieze vaat zo weer weg.”

Een baan in de horeca is wel een van de slechter betaalde banen, zo blijkt uit het onderzoek. „Daar heb ik geen last van, ik verdien genoeg. Hoeveel per uur? Geen idee, ik krijg gewoon iedere maand een bepaald bedrag. Dat is genoeg.”

Behalve een salaris van haar werkgever, krijgt Jantine regelmatig geld van haar klanten. „Dan stoppen ze dat in m’n handen en zeggen ze: „Hierzo, heb je een fooitje.””

Het fooiengeld gaat in een pot. „Daarvan gaan we soms een dagje uit, bijvoorbeeld varen. En we gaan uit eten. Wat ik dan bestel? Soms een pannenkoek om even te proeven hoe die bij een ander smaakt.” Lachend: „Die van ons beter natuurlijk.”