Liegen dat je iemand anders bent
Christelijke denkers leveren tal van argumenten tegen toneelspel
Wie vóór het kijken van speelfilms argumenten zoekt in de christelijke traditie, heeft het niet gemakkelijk. De weerzin tegen het spelen zit er diep in. Tertullianus, Augustinus, Pascal, Voetius en Kuyper hebben een waaier aan argumenten tegen het toneelspel ingebracht. Luther rekende het tot de „middelmatige dingen” waarover onder christenen vrijheid moet bestaan.
Hoewel de film als medium pas een uitvinding van later tijd is, vormt toneelbestrijding vanouds een speciaal genre in de christelijke polemiek. Encyclopedieën en woordenboeken wijden er een apart lemma aan. Vanaf het vroegste christendom hebben voorgangers, apologeten en theologen zich heftig verzet tegen de „kijkspelen van de duivel”, zoals Tertullianus ze noemt. Daarbij beroepen ze zich op de apostel Paulus en op de Antieken. Het verzet is dus geen typisch Nederlandse aangelegenheid, en zeker geen zaak van een paar oudvaders alleen. Ook staan de argumenten tegen toneelspel niet op zichzelf, maar zijn ze veelal ingebed in een bredere afwijzing van dansen, cafébezoek, kaartspelen en het lezen van zedenbedervende romans. (Dit alles samengevat als „de wereld.”) Vijf veel voorkomende bezwaren op een rij, plus: hoe actueel zijn ze anno 2006?
1. Het kijken naar andermans zonden is zinnenprikkelend en verleidt tot zonde.
Weinig christenen hebben zo de kracht van de zintuigen en de diepte van de hartstocht gepeild als de kerkvader Augustinus. In zijn ”Confessiones” (boek 3, paragraaf 2) betreurt hij zijn eertijds van zinnelijk leven, waaronder het bijwonen van toneelspelen. Die spelen trokken hem van de goddelijke reinheid af en sleepten hem mee „in opbruisende golven van afschuwelijke driften.” (…) „In de schouwburg leefde ik mee in de vreugde der minnenden, wanneer zij in schanddaad genot van elkaar hadden (...).” Ook Pascal kent de verzoeking van de spelen, de ”comédies”. Kijkers willen de genoegens die ze voor zich zien, zelf ook ervaren. Allemaal verstrooiing, die de mensen ervan weerhoudt over zichzelf na te denken, aldus de Franse denker. „Wat is het innerlijk van de mens toch hol en tegelijk vol rotzooi!”
Christelijke bestrijders halen Cicero nogal eens aan. Die noemt schandelijkheid een wezenlijk bestanddeel van de spelen. „Indien men het schandelijke uit de komedie bande, zou de komedie zelf uit ons midden gebannen zijn.”
Actueel is dit argument bij alle films waarin moord, bedrog, bedscènes en roddel voorkomen.
2. De spelers zijn onwaarachtig, want ze spelen iemand anders te zijn, en liegen dus.
Een vaak aangehaalde tekst bij dit argument is 1 Timothéus 4:7: „Maar verwerp de ongoddelijke en oudwijfse fabelen; en oefen uzelf tot godzaligheid.” De zeventiende-eeuwse gereformeerde predikant Petrus Wittewrongel noemt in zijn boek over de ”Christelicke huys-houdinge” de schouwspelen daarom „rechte scholen der ydelheyt.” Op de planken speel je dat je iemand anders bent, dus ben je onwaarachtig. Volgens Wittewrongel strijdt het rollenspel als zodanig met oprechtheid en met een eerlijke, christelijke levenshouding. Vooral Vondel, wiens ”Lucifer” in Amsterdam een paar jaar eerder tot een stevige rel heeft geleid, moet het ontgelden. „Wat is hy beter, als een leeraer der leugenen”, aldus Wittewrongel over Vondel. Die geeft de toneelbestrijder een koekje van eigen deeg en verandert hem zelf in een ’toneelspeler’: Wittewrongel en de zijnen zijn volgens Vondel schijnheilige Farizeeërs en schriftgeleerden.
In de twintigste eeuw heeft Abraham Kuyper het argument van het rollenspel verder uitgewerkt.
Toch is dit argument in zekere zin aanvechtbaar, waar het spelen als zodanig geen zondig, maar een natuurlijk gegeven is dat al bij de jongste kinderen in de genen zit.
3. Heilige dingen worden naar beneden gehaald, het toneelspel is godonterend.
Voor Luther horen drama en theater tot de zogeheten ”adiaphora”, middelmatige dingen waarover christenen elkaar niet in de haren hoeven te vliegen. In een voorwoord op de apocriefe boeken beveelt hij Judith en Tobias aan voor dramatische bewerking. Daarmee geeft hij een aanzet voor het opbloeiende Bijbeldrama in de zestiende eeuw.
Juist dat Bijbeldrama, onderdeel van het humanistisch leerprogramma, stuit bij velen op verzet. Heilige dingen, zeggen tegenstanders, zijn immers geen spelletje! De Spaanse humanistische pedagoog Vives, werkend in Leuven, Brugge en Oxford, veroordeelt in 1521 scherp de gebruikelijke toneelvoorstellingen van Jezus’ lijden. Men lacht om Judas, als hij de grootste dwaasheden uitslaat en Christus verraadt, en onder gejuich hakt Petrus Malchus het oor af! Geestelijken die deze dingen toelaten, aldus Vives, laden een zware schuld op zich. De geschiedenis is te hoog en heilig voor nabootsende vertoning. Ook de opvoering van Vondels Lucifer wordt in de zeventiende eeuw door de Amsterdamse kerkenraad verboden omdat hij probeert „de hoge materie van de diepten Gods” uit te beelden.
Actueel is dit argument bij alle speelfilms over Bijbelse onderwerpen, bijvoorbeeld bij ”The Passion of The Christ” van Mel Gibson. Grensoverschrijdingen hangen nauw samen met iemands godsdienstig besef: wat de één blasfemisch vindt, noemt een ander indrukwekkend verbeeld.
4. Het kijken naar spelen is tijdverspilling.
Het argument van de tijdverspilling stamt uit de piëtistisch-puriteinse traditie. Zijn er voor Luther nog middelmatige zaken, die elk christen naar vrijheid gebruiken of afwijzen kan, onder latere piëtisten en puriteinen gaat de gedachte postvatten dat tijd een kostbaar genadegoed is, dat niet vermorst mag worden. Alle tijdsbesteding dient daarom te staan in het teken van het eigen zielenheil, elke handeling dient geheiligd te zijn. In deze optiek is er weinig ruimte voor verstrooiing, die al gauw wordt gelijkgesteld met zonde.
In het laatzeventiende-eeuwse Duitsland begint onder leiding van de bekende piëtist August Hermann Francke een heftige strijd tegen marktkomedianten, tegen school- en muziektheater. Theologen buigen zich over de vraag hoe ze met Luthers leer van de „middelmatige zaken” moeten omgaan. Opmerkelijk is dat een aantal theologen een nieuwe confessie ontwerpt waarin ze stelling nemen tegen Luthers ’onverschilligheid’: dansen, kaartspel en theaterbezoek zijn geen neutrale handelingen, maar „zonde en gruwel voor God.”
Actueel: Het argument van tijdsverspilling heeft een relatieve waarde. Hij gaat uit van de vooronderstelling dat verstrooiing voor christenen per definitie uit den boze is. Die vooronderstelling moet eerst bewezen worden. Anderzijds mag de hoeveelheid tijd die verstrooiend wordt doorgebracht natuurlijk getoetst worden als genadetijd.
5. De context van het toneelspel is werelds en strijdt op allerlei punten met de geboden van God.
De zeventiende-eeuwse predikant Guiljemus Saldenus schreef het traktaatje ”De overtuigde Dina”. Het is een samenspraak tussen ene ds. Apollos en de jongejuffrouw Dina. Met een reeks argumenten probeert de predikant Dina van het toneelbezoek af te houden, wat aan het eind van het boekje lukt. Dina verandert van een dwalende in een „te regt gebragte” juffrouw.
Een van de dingen die ds. Apollos naar voren brengt is de goddeloze omgeving van het toneelspel. Gods Naam en dag worden misbruikt, de godsdienst wordt bespottelijk gemaakt, er wordt gedanst. Lichtzinnige liedjes galmen over en weer, en overspel schijnt een normale zaak te zijn. Godvruchtige zielen, aldus de predikant, mijden dit werelds gezelschap.
Het argument blijf actueel, gezien ook de context en uitvoering van toneel altijd onderwerp zal moeten blijven van christelijke toetsing.