Column OFER: Tsunami
Ik zal wel nooit begrijpen waarom ik, geboren en getogen in een bosachtige omgeving, zo intens kan genieten van de zee. Misschien dat het wel het oude verhaal is dat een mens wil hebben wat hij niet heeft en niet waardeert wat hij wel heeft.
De Noordzee, de Middellandse Zee, de oceaan; ik vind ze allemaal even mooi. Zij het dat in Zuid-Europa de kleuren veel mooier zijn dan in de Lage Landen. Azuurblauw, zachtgroen. Water doorzichtig als glas. En als de zon in het begin van de avond zakt in het westen, dan lijkt het water wel van kristal. Met aan de horizon de messcherpe scheiding tussen water en lucht. Altijd waterpas.
Noem het de ultieme ontspanning. Gewoon in het zand zitten en kijken naar de altijd ademende zee. Soms hijgend, onstuimig. Dan weer tevreden, bijna onmerkbaar.
Golven die aanvallen, omkrullen, uitlopen. De ene keer doen ze tikkertje, rennen ze achter elkaar aan en buitelen ze over elkaar heen als uitgelaten kleuters. Dan zijn het weer bezadigde volwassenen die rustig richting het strand schrijden en zich beheerst over het zand uitrollen. Netjes, zonder ophef.
Toch kan ik sinds de tsunami op tweede kerstdag 2004 zijn vernietigende werk deed in Azië nooit meer aan het water zitten zonder daar even aan te denken. Ook daar lagen en zaten de mensen ontspannen op het zand toen opeens de zee zich van zijn vreselijkste kant liet zien. In een oogwenk sleurde een golf tienduizenden mee de dood in.
Maar Azië is ver weg en stiekem denk je toch altijd dat zoiets in de vakantielanden wat dichterbij niet zal gebeuren. Dat de zee daar geen dodelijk monster is met vlijmscherpe tanden. Even was ik van slag toen in Spanje op een mooie zomerdag opeens de politie op het strand verscheen. Reddingsboten werden uitgezet en voor de verbijsterde blikken van honderden toeristen werden even later twee drenkelingen aan land gebracht. Een vader en zijn zoon. Ze waren te ver de zee in gegaan, konden niet meer terug naar het strand en verdronken.
Maar de politie verdween weer en de volgende dag was er niets meer te merken van het vreselijke ongeval. De zee ademde weer vredig, de golven braken met de regelmaat van de klok op het strand en het paradijs leek hersteld.
Leek. Want hoe mooi het ook is, hoe ontspannend het ook kan zijn; het water blijft altijd een vijand van de mens. Ik moest een beetje lachen toen een wat ver doorrollende golf in een oogwenk de handdoeken en badspullen van m’n strandbuurtjes verzwolg. Zomaar. Radeloos sprongen ze in het rond, hier en daar nog snel wat uit het terugstromende water graaiend. Ik had niet zo veel medelijden, hadden ze maar iets hoger moeten gaan liggen. Zoals ik.
Maar hoogmoed kwam voor de val. Een nieuwe, nog hogere golf overspoelde even later, terwijl ik nog hoofdschuddend naar de buren keek, mijn kleine imperium. Ik kon nog net m’n mobiele telefoon redden.
Het was maar een piepklein ongelukje. Een incident dat je alweer vergeten bent als je handdoek na een uurtje weer droog is. Maar het was voor mij wel net genoeg om me weer even duidelijk te maken dat het water nooit een vriend wordt.
En dat paradijsjes op aarde niet meer bestaan.
OFER