Trouwcollecte
Toen ik pas predikant was, kwam ik eens in een kleine gemeente voor een doordeweekse preekbeurt. De ouderling die ik al vroeg in de consistorie aantrof, was niet in een al te best humeur. „Ik ga nooit meer naar een trouwreceptie!” zei hij mopperend. En toen ik hem vroeg wat er aan de hand was: „Dat trouwt maar en dat doet maar, maar ik ga er niet meer naartoe.”
Ik sputterde wat tegen en zei: „Het is toch mooi als jonge mensen elkaar het jawoord geven voor hun leven? Ik kan meestal niet naar een receptie, maar als ik kon, zou ik wel gaan.”
Hij bleef echter bij zijn standpunt en verklaarde: „Ze hebben een fotograaf en die kost wel 1000 gulden, trouwauto’s en die kosten wel 1000 gulden, ze gaan naar het duurste restaurant in het dorp en dat kost een heleboel duizenden guldens. Ze moeten het zelf weten, hoor, maar ik ga er niet meer naartoe.”
Hij vervolgde: „Want dan komen ze in de kerk en dan tellen we na de dienst de collecte en dan zit er 60 gulden in. We moeten een dominee van elders laten komen, z’n traktement betalen en de reiskosten vergoeden; we moeten de koster betalen die z’n werk moet verletten, de organist betalen, een Bijbel kopen en de kerk verwarmen. Alleen het laatste kost in de winter al een paar honderd gulden! Overal is geld voor op de trouwdag, maar de kerk moet maar zien hoe ze rondkomt.”
Ik moet eerlijk zeggen dat ik er zo nog nooit over had nagedacht. Wel zeiden mijn ouders bij ons huwelijk dat we wat extra moesten geven in de collecte, maar ik gaf als predikant die boodschap eigenlijk niet door. Het hoort ook bij de behandeling van het achtste gebod dat je erover spreekt, maar ook dat schiet er wel eens bij in. Door dit gesprekje is dat veranderd, tenminste wat de bruidsparen betreft.
Ik beloofde de ouderling zijn verhaaltje bij elk huwelijksgesprek te vertellen, wat ik ook honderden keren gedaan heb, al blijft het een moeilijk onderwerp. Eén bruidje vroeg: „Dominee, wat kost het dan?” Ik antwoordde: „Niets! Als jij een stuiver in de collectezak doet, krijg je net zo’n huwelijksdienst als wanneer je er 500 euro in doet. Ik weet het niet en ik wil het ook niet weten.”
Ik moest denken aan een bezoek in het Claraziekenhuis in Rotterdam. Daar had een rooms-katholieke man na mijn bezoek tegen een lid van mijn gemeente gezegd: „Dat was zeker wel een duur bezoek!” Die man had daarop geantwoord: „Dat kost bij ons niets!” En zo moeten we het houden. Ieder mag geven „naar dat hij welvaren verkregen heeft”, schrijft Paulus (1 Kor. 16:2). En ook: „…want God heeft een blijmoedigen gever lief” (2 Kor. 9:7).
We mogen elkaar er wel op wijzen dat het kerkelijk leven niet kan rondkomen van een eurootje in de zondagse collecte. Anderzijds zijn er kinderrijke gezinnen voor wie dit veel te veel zou zijn! Laten we toch voorzichtig zijn in ons spreken en schrijven over dit onderwerp.
De geldgierigheid is een wortel van alle kwaad, ook in het kerkelijk leven. Maar wie overal geld voor heeft, maar de goede doelen vergeet en de dienst des Heeren gebrek laat lijden, moet vermaand worden, zoals de apostel Paulus de Korinthiërs schrijft: „Ik heb dan nodig geacht deze broeders te vermanen, dat zij eerst tot u zouden komen, en voorbereiden uw te voren aangedienden zegen; opdat die gereed zij, alzo als een zegen, en niet als een vrekheid” (2 Kor. 9:5).
Goes, ds. C. J. Meeuse