Yord herfst logo
Home      Zoeken      

Blindgeborene ziet in Jesjoea

"Jesjoea. Eerste Licht. De grote, rode dageraad die rijst boven de bergen van alle eeuwigheid. Jesjoea: het vroege hanengekraai dat ons zal wekken uit de dood als de laatste nacht van de tijd gevlucht is."

Het zijn woorden die Mosje Sachar, een oude bekende uit "De kronieken van Sion" en "De erfenis van Sion", zijn zoon Sjimon op Pasen 2002 laat lezen in een boekrol. Dat gebeurt in weer een serie over Israël (de Thoenes zijn zeer gecharmeerd van land en volk), in de proloog van het eerste deel van "Anno Domini Kronieken", over de turbulente gebeurtenissen in Jeruzalem in de eerste eeuw. 

Op de kruik waarin de rol bewaard wordt, staat "Mijn naam is Pniël". Pniël is een van de drie hoofdpersonen in dat deel. Hij is de blindgeborene uit Johannes 9, een vrome jongen die dagelijks aan de poort van de tempel zit te bedelen. De oude verhalen van zijn volk intrigeren hem en in zijn dromen spreekt hij met de "oesjpieziem", met Abraham, Jakob, Mozes enzovoort. 

Tijdens de paasrellen in Jeruzalem, waarin honderden onschuldigen omkomen, komt Pniël in contact met Manaen bar Talmai, gijzelaar van de zeloten van Bar Abba. Manaen verkeert aan het hof van Herodes Antipas, viervorst van Galilea (Handelingen 13:1) en is voogd van Susanna, de kleindochter van de vermaarde Judas Maccabeüs, met wie hij wenst te trouwen. Hun liefde wordt gedwarsboomd door Herodes, die wil dat zij trouwt met Demos, Manaens oudere broer. 

In de gevangenis beland, wordt Manaen op instigatie van Herodias blind gemaakt. Na zijn ontsnapping doodt hij, door gevoelens van wraak gedreven, ten slotte zijn broer. De derde belangrijke figuur is centurio Marcus Longinus, die getracht heeft het bloedbad in Jeruzalem te voorkomen en zich daardoor de haat van Vara, commandant van Pilatus' pretoriaanse garde, op de hals heeft gehaald. Hij is de geliefde geweest van Miriam (Maria) van Bethanië, die door de auteurs vereenzelvigd is met Maria Magdalena. "Zij was veranderd. Hij ook. Ze waren beter geworden, oprechter, sterker door hun ontmoeting met de rabbi uit Galilea." Maar voorgoed waren ze gescheiden: "Zij was een joodse. Hij een Romein." 

Geholpen door overste Felix ontkomt hij aan arrestatie en in een gevecht tussen hem en Manaen enerzijds en Vara en Demos anderzijds vinden deze laatsten de dood. Tijdens of als gevolg van de paasrellen kruisen de wegen van de drie hoofdpersonen elkaar. Individueel of gezamenlijk hebben zij deel aan wat er gebeurt, worden zij, meer of minder ernstig, bedreigd door mensen die voor geen enkele misdaad terugdeinzen. 

Maar te midden van het rumoer van de wereld hebben zij van vrede, sjalom, gehoord, de bedelaar, de hoveling, de militair. Dat hun wegen elkaar kruisen, is belangrijk, belangrijker is dat hun wegen die van Jesjoea van Nazareth kruisen of gekruist hebben. Dat laatste is het geval met Marcus, al voordat het verhaal begint; Pniël, die graag de Eeuwige zou zien, ontvangt licht in zijn ogen en aanschouwt het Eerste Licht; hoe het Manaen vergaat, moet een volgend deel leren. 

"Eerste Licht" is een roman die boeit van begin tot eind, zoals van de Thoenes verwacht kan worden: zij verstaan de kunst om een verhaal te schrijven waarin historie en fictie op een acceptabele wijze verweven zijn, al bevat het avontuurlijke wel eens wat onwaarschijnlijks. Een groot aandeel in het verhaal heeft Pniël (dat was blijkens de proloog ook de bedoeling): we horen veel over het optreden van Jesjoea uit zijn mond. Vertragend werken soms zijn droommonologen, al zijn die wel functioneel. De bijbelse gegevens zijn op acceptabele wijze verwerkt. Het is te wensen dat dat in het vervolg zo blijft, zeker in het lijdensverhaal, dat in het vervolg wel een plaats zal krijgen. 

N.a.v. "Eerste Licht", door Bodie en Brock Thoene; uitg. Kok, Kampen, 2003; ISBN 90 435 0766 0; 464 blz.

Er zijn nog geen reacties geplaatst.