Yord herfst logo
Home      Zoeken      

Helderheid bij Voeten

Bij de Bezige Bij verschenen een omvangrijke poëziebundel: "Gedichten 1938-1992" van Bert Voeten. Voetens poëzie kenmerkt zich veelal door grote taalvirtuositeit en helderheid. 

Bert Voeten (1918-1992) publiceerde tijdens zijn leven zeventien dichtbundels, waaronder vier verzamelbundels. De nieuwste uitgave bevat alle in bundels verschenen gedichten, waaronder een aantal vertalingen. Verder is poëzie opgenomen die verscheen in rijmprenten, gelegenheidsuitgaven en bibliofiele uitgaven. 

Thema's die er bij het doornemen van Voetens werk uitspringen zijn: oorlog, de liefde en het voorbijgaan van de tijd. Een bundel uit 1956 bevat het gedicht "De trein": "Er rijdt door mijn hoofd een trein/ vol joden; () vijftig wagons, in elke/ wagon vijftig mensen./ Zij leerden/ dat men na twee, drie dagen/ zijn water laat lopen, zijn nagels/ gebruikt om ruimte te krijgen/ wanneer men ligt op het harde/ lichaam van een gestikte." 

Over een dergelijk onderwerp schrijft men geen 'mooi' gedicht; maar in zijn eenvoud is het zeker aangrijpend. Goed dat dit onderdeel van de geschiedenis ook in de poëzie aan de orde komt. Qua vorm en woordkeuze is "De trein" typerend voor een groot deel van Voetens oeuvre. Zijn gedichten hebben veelal een vrije vorm, zijn trefzeker van taalgebruik en bezitten geen driedubbele bodems. 

Die dichter weet pakkende beelden te kiezen. "Forêt du grand eu" beschrijft bijvoorbeeld een bos waarin een veldslag heeft gewoed: "Gotische bomen staan/ tot de schenen in een zee/ van varens, klimop, varens.// Langs de bladeren lekt/ een olieachtige wind./ Vogels bewegen als geesten.// En overal liggen op hoge/ mijten in plassen geelwit/ bloed de verzaagde doden." Gotische bomen, een olieachtige wind, vogels die als geesten bewegen... er valt weinig aan toe te voegen. 

Hoeveel poëzie is er al niet voortgekomen uit het verlangen naar vereeuwig ing? Dit verschijnsel kan iets zeggen over de bestemming van de mens. Ook Voeten trachtte zich teweer te stellen tegen de vergankelijkheid van het aardse. Hij publiceerde in 1961 een bundel met de veelzeggende titel "De tijd te lijf en andere gedichten". In het titelgedicht luidt het: "Wij maken mensen/ uit niets ontziende liefde/ stichten steden/ vuren kleuren af/ () omarmen en kussen/ weerloos van woede/ dit dodende leven." De dichter beseft het: aan de wurggreep van de tijd valt niet te ontkomen. Zie ook het gedicht "Leven", met de slotregels: "Maar geen vermomming slaagt/ geen denkmantel helpt// wij sterven." 

Overigens komen ook minder grootse onderwerpen aan bod. Grappig is bijvoorbeeld het korte gedicht over het etensbord: "Het wit zo wit/ als het rond." Het gedicht "Helemaal" (blz. 478) is voortreffelijk ironisch. 

Voeten zegt weinig wat ook niet door anderen gezegd is, maar hij doet dit uiterst taalvaardig. Zijn oeuvre bevat indringende vragen: "Vanwaar komt de pijn van het zoeken/ in elke grein van ons wezen?" Helaas lijkt de dichter niets te weten van het juiste antwoord. "Gedichten 1938-1992" bevat een tekstverantwoording en verklarende aantekeningen; beide onderdelen zijn prima verzorgd. 

N.a.v. "Gedichten 1938-1992" door Bert Voeten; uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 2001; ISBN 90 234 4744 1; 642 blz.

Er zijn nog geen reacties geplaatst.