Yord herfst logo
Home      Zoeken      

Op zoek naar broeder met moraal

Schrijflessen van seculiere vakbroeders

De kloof wordt groter. Christelijke schrijvers, uitgevers, boekhandelaren en lezers vormen een gesloten circuit. De literaire machthebbers van Nederland -ver weg aan de Amsterdamse grachtengordel- weten nauwelijks van hun bestaan. Wordt er ooit nog een brug tussen die twee werelden geslagen? Kunnen christelijke romanschrijvers zich meten met hun seculiere vakbroeders? Of maakt hun christendom het per definitie onmogelijk dat ze een modern lezerspubliek aanspreken? Is er op de drempel van de 21e eeuw nog plaats voor een bijbelse moraal in een literair verhaal?

Twee soorten romans zijn er, twee soorten lezers. Of misschien is er alleen maar sprake van twee leeshoudingen die één en dezelfde lezer in zich verenigt. Dezelfde mens die voor het slapengaan een halfuurtje troost of vermaak zoekt in een boek van K. Norel, Leni Saris, Francine Rivers of Frank Peretti, kan zich de volgende dag vol energie storten op het werk van Thomas Mann, Jorge Luis Borges of Fjodor Dostojewski, om daaruit inzichten omtrent het leven te vergaren.

Die twee soorten verhalen hebben elk hun eigen waarde, hun eigen functie. Het gaat niet aan om de eerste soort te verguizen en de tweede te bejubelen. Natuurlijk is het waar dat er sprake is van verschil in kwaliteit en duurzaamheid. Niet voor niets hebben Mann, Borges en Dostojewski zichzelf in hun boeken overleefd, terwijl dat voor schrijvers van verstrooiende fictie meestal niet is weggelegd. Maar misschien heeft zo'n nu lang vergeten schrijver ooit duizenden lezers getroost met de verhalen die hij moeizaam zwoegend op papier gezet heeft. Zijn boeken laten de lezer niet vertwijfeld achter, zoals grote literatuur dat kan doen. Misschien heeft hij de mensheid méér gediend dan welke auteur van wereldformaat ook.

Basisrecept
Wie zich op het schrijverspad wil wagen, heeft dus -zeer globaal gesproken- de keus uit twee richtingen. Voor spannende, romantische, avontuurlijke verhalen gelden andere wetten dan voor literatuur. Auteurs die de eerste kant op willen, komen een heel eind aan de hand van het basisrecept: alle mannen zijn stoer, alle meisjes zijn mooi, er zijn helden en schurken -een middenweg is er nauwelijks-, en na de meest onwaarschijnlijke avonturen komt alles weer op z'n pootjes terecht. De moraal van het verhaal? De deugd wordt beloond, de ondeugd gestraft.

Natuurlijk weten we dat het leven ingewikkelder in elkaar zit, maar toch blijft het aantrekkelijk om, al is het dan maar voor een paar uur, in een zonovergoten schijnwereld te verkeren. De dingen zijn duidelijk, je ziet het verschil tussen zwart en wit -heel anders dan in het dagelijkse grauwe bestaan met zijn honderden nuances-, kortom: als schrijver én als lezer heb je het gevoel dat je de wereld van het verhaal beheerst.

Er zijn echter ook schrijvers en lezers die níét wensen te ontsnappen aan de harde werkelijkheid, er integendeel juist dieper inzicht in willen krijgen. Daarvoor is een ander soort boeken vereist. Veel hedendaagse Nederlanders koesteren het idee dat ze het echte leven leren kennen als ze de confrontatie maar aangaan met het rauwste realisme dat de moderne literatuur te bieden heeft. Diepe depressies, chaos, uitzichtloze toestanden, subjectieve ervaringen en platte werkelijkheid. De moraal van deze literatuur? Die is er niet. Such is life. Misschien schemert de gedachte aan een betere wereld tussen de regels door. Maar geen schrijver van moderne literatuur zal dat laatste zwart op wit durven neerschrijven. Impliciet houden is het parool. Het positieve valt alleen maar aan te duiden door een breedvoerige schildering van het negatieve. Wie dat anders ziet, is naïef.

Troostromans
Op dat punt ontstaat er een probleem voor christelijke lezers en schrijvers. Zij willen niet naïef zijn, maar ook niet negatief. Dus komen ze buiten de kaders van de literatuur van dit land in deze tijd te staan. Het lijkt erop dat ze slechts kunnen meedoen op het gebied van de verstrooiende fictie. De troostromans van Eggels, Fredriksson en Allende hebben een volwaardige tegenhanger in de boeken van Rivers, Musser en Thoene. De thrillers van Grisham tot Baantjer vinden hun christelijke pendant in die van Peretti, LaHaye en Alcorn. In plaats van Konsalik hebben we Johan Veenhof, en Leni Saris overtreft alle schrijfsters van de Bouquetreeks.

Maar waarom is er op de drempel van de 21e eeuw geen christelijke literatuur die het kan opnemen tegen Reve, Hermans en Mulisch, tegen Möring, Kellendonk, Matsier en Van der Heijden, tegen Palmen, Voskuil en Grunberg? Laat het eigentijdse realisme zich niet verenigen met de boodschap van het christendom? Of is er eenvoudig sprake van een gebrek aan kwaliteit bij christenschrijvers?

In 1996 zocht Hans Werkman, in een artikel in het tijdschrift Ons Erfdeel, naar een verklaring voor de geringe populariteit van de schrijvers van "christelijke literatuur". "Misschien was het gebrek aan groot talent (niet: groot gebrek aan talent!) waardoor ze onopgemerkt bleven buiten hun christelijke publiekskaders. Maar ook door het eigen christelijke publiek werden ze niet opgekrikt naar herdrukken. Ik zoek naar oorzaken. In de eerste plaats denk ik dat het christelijke leespubliek literair te weinig eisen stelt en de christelijke serieroman met een voorgeschreven happy ending prefereert. In de tweede plaats accepteert het kerkelijk meelevend publiek het maar nauwelijks dat een christen-auteur vuile was buiten hangt (...). Het publiek -veelal behoudzuchtig genietend van rustgevende clichés- zegt: schrijver, wrik ons niet los uit onze gevestigde orde."

Bestverkochte boeken
Hoe waar dat ook allemaal mag zijn, het lijkt me te simpel om te zeggen dat de slechte ontvangst van christelijke literatuur vooral te wijten is aan de christelijke lezer, die zo beperkt, traditioneel en gemakzuchtig is. Dat laatste geldt immers niet minder voor de seculiere lezer: op de lijst van bestverkochte boeken uit 1999 prijken de namen van John Grisham, Youp van 't Hek, Isabel Allende, Yvonne Keuls en A. C. Baantjer bovenaan.

Is het niet eenvoudig zo dat, waar het overtuigd christelijke bevolkingsdeel hoe langer hoe kleiner wordt, ook het aantal grote schrijftalenten vergeleken met de rest van Nederland gering moet zijn? Voeg daarbij de kritische houding van de christen ten opzichte van de eigentijdse cultuur -heel anders dan het klimaat in de Amsterdamse grachtengordel, waar de schrijver als hedendaagse profeet bejubeld wordt- en het wordt heel verklaarbaar dat het orthodox-christelijke bevolkingsdeel in de afgelopen eeuw maar weinig grote auteurs heeft opgeleverd.

Zeker als het gaat om romanschrijvers. Dichters zijn er wel: ook ná Nijhoff, Achterberg en Gerhardt hebben we nog steeds Willem Barnard, Koos Geerds, Lenze Bouwers, Hilbrand Rozema, Menno van der Beek - om er maar een paar te noemen. Maar prozaschrijvers? Maria Rosseels -in staat tot een volwaardige, christelijke variant op de existentialistische roman- schrijft al jaren niet meer. Rijke de Wolf, Jajan van Daag en Herman Ligtenberg publiceren te weinig om indruk te maken. Dat geldt niet voor Hans Werkman, Mance ter Andere, Jaap Zijlstra en Ronald Westerbeek, maar zij halen niet het niveau van bijvoorbeeld Mulisch, Van der Heijden of Voskuil.

Seculiere uitgeverijen 
Het beste voorbeeld van een auteur die zich op dit moment als christen bezighoudt met literair proza, is Pieter Nouwen. Misschien ook Willem Jan Otten en Vonne van der Meer, in hun latere werk. Schrijvers die hun boeken bij seculiere uitgeverijen publiceren, die zich ook niet zomaar laten annexeren door het christelijk-literaire zuiltje rond het tijdschrift Liter. Ze werden eerst schrijver, daarna pas christen, en ze zijn op beide gebieden nog volop in ontwikkeling.

Hoe komt het dat juist zij erin slagen lezers te trekken, binnen en buiten christelijke kring? Is het omdat ze met beide benen in een seculiere wereld staan, geworteld zijn in een vriendenkring die het geloof van een afstand beschouwt, omdat ze -pas later in hun leven tot de ontdekking van het christendom gekomen- zich mákkelijk kunnen voorstellen hoe de ongelovige lezer denkt, en omdat auteurs die van jongs af in christelijke kring hebben rondgecirkeld dat niet kunnen?

De lezer wiens ervaring voornamelijk is opgebouwd via talloze christelijke serieromans, vraagt zich wellicht af waaruit het christelijke element in de boeken van Nouwen of Van der Meer eigenlijk bestaat. Maar wie na een confronterende dwaaltocht door de moderne literatuur een van hun romans openslaat, kan niet anders dan het in het oog springende contrast opmerken. Hun wereldbeeld is een ander dan dat van hun seculiere collega's.

Grenzen
Betekent dat dat alle andere christenauteurs hun best moeten doen om deze schrijvers na te volgen? Uiteraard niet. Als er één wet geldt voor het schrijverschap, dan is het deze: je slaagt alleen als je de stijl en inhoud weet te vinden die bij je eigen persoonlijkheid passen. Christelijke schrijvers hebben daarnaast echter te maken met een aantal beperkingen. Zij stellen zich grenzen, zowel op het gebied van de inhoud als op dat van het taalgebruik. De bijbelse normen strekken zich voor hen óók uit over het terrein van de fictie.

Voor de autonome kunstenaar van deze tijd is dat iets onbegrijpelijks, iets wezensvreemds. Ware kunst kent geen grenzen, doorbreekt taboes, shockeert en confronteert. Oók op het terrein van de religie. Eerbied voor heilige dingen, dienstbaarheid aan een hogere wet dan die je jezelf stelt, geloof in een absolute waarheid - dat zijn gevoelens waarmee hij niet uit de voeten kan.

Daarom haalt Frans Kellendonk de sacramenten omlaag met zijn weerzinwekkende beschrijvingen, daarom geeft Renate Dorrestein in 1997 haar boekenweekgeschenk de titel "Want dit is mijn lichaam", daarom beschrijft Gerard Reve zijn religieuze gevoelens via misselijkmakende beeldspraken, daarom schept Hugo Claus er behagen in de meest onnozele personages in zijn werk tot machteloos symbool van de Verlosser te maken. Ook al noemt een aantal van deze auteurs zich gelovig - dat geloof heeft met het wezen van het christendom weinig meer te maken.

Realisme
Dat is dus de context waarmee christenauteurs vandaag te maken hebben. Sinds 1880 is het idee dat kunst moet verheffen, dat literatuur een voorbeeld moet geven waarnaar je leven moet, voorbij. Realisme, daar gaat het om. Verhalen waarin een edele hoofdpersoon allerlei moeilijkheden het hoofd biedt, waarin de deugd wordt beloond en de ondeugd gestraft, worden door critici niet serieus genomen. Een hedendaagse roman dient de werkelijkheid niet mooier te maken dan ze is. Waarschijnlijkheid is het allesoverheersende principe geworden. De wetten van oorzaak en gevolg beheersen de gebeurtenissen, voor wonderen is weinig plaats. 

Als christenauteur kun je uiteraard zeggen: Daaraan heb ik geen boodschap. De wereld is groter dan Nederland, de traditie reikt verder terug dan 1880. In andere tijden en op andere plaatsen kunnen schrijvers zo moralistisch en idealistisch zijn als ze willen. Waarom zou ik me iets aantrekken van de literaire conventies in Nederland aan het begin van de 21e eeuw? Die zo heftig verdedigde opvattingen van het moment zijn in het licht van de geschiedenis erg relatief.

Dat laatste is natuurlijk waar. Maar of je wilt of niet, je leeft nu en hier. Je zit dus met de gegeven situatie, met de literaire stroming van dit moment, met de ideeën van deze tijd, en daar zul je rekening mee moeten houden. Sinds het tijdperk van de Romantiek aanbrak, zijn de vragen die de westerse mens zichzelf stelt, veranderd. Als schrijver en als lezer kun je nooit meer terug naar de periode daarvóór. Hoewel in de gereformeerde gezindte nog steeds discussies worden gevoerd -bijvoorbeeld over de schoonheid als ideaal in de kunst- die in feite al een eeuw lang voorbij zijn. 

Zuil
Hoe moet het dan? Kan een christen vandaag een actieve bijdrage leveren aan de literatuur zonder dat hij water in de wijn doet, maar ook zonder dat hij in eigen kring opgesloten blijft? Is het in principe mogelijk het hedendaagse realisme te verenigen met een christelijk wereldbeeld? 

Wie de pogingen van de kleine christelijk-literaire zuil bekijkt, ziet dat auteurs zich dikwijls kritisch opstellen ten opzichte van eigen kring, terwijl de wereld daarbuiten allerminst op hen zit te wachten. Schrijven ze misschien te exclusief voor een christelijk publiek? Of zetten ze zich daar juist te veel tegen af? Hun sympathiekste verhaalpersonen zijn altijd degenen die afstand nemen, die kritisch zijn - want zonder conflicten heb je geen goed verhaal. Maar wordt daarmee niet een erg negatief beeld van geloof en kerk geschilderd? Openstaan voor allerlei ontwikkelingen, een eigentijds, bewust levend mens zijn én opgenomen zijn in een conservatief-kerkelijke kring - dat kan schijnbaar niet samengaan. 

Misschien komt het doordat christenauteurs te graag meedoen met de grote literaire wereld, doordat ze, bewust of onbewust, het primaat bij de artisticiteit leggen. Aan apologetiek of evangelisatie hebben ze geen boodschap, moraal is bijna een besmet woord en het schrijven van verhalen heeft niets meer met een verdergelegen doel te maken. Maar waarom zou een christen dán literaire romans willen schrijven? Als hij zijn eigen geloofsovertuiging ernstig neemt, dan beseft hij toch dat zelfexpressie niet zijn hoogste doel kan zijn. Hij is niet in de eerste plaats schrijver, en daarnaast ook nog christen. Hij is in de eerste plaats christen, en als zodanig schrijft hij verhalen. 

Verontschuldigend
De christelijke literatuur is zo voorzichtig, zo verontschuldigend, volgt zo graag na wat in de grote wereld verkondigd wordt: de moraal moet impliciet zijn, maar de werkelijkheid kan niet expliciet genoeg beschreven worden. Voor seksualiteit hebben we in de literatuur woorden genoeg, zei Willem Jan Otten vorig jaar in een radio-interview, maar voor geloof ontbreekt de taal. Maar al te vaak moffelen christenschrijvers hun boodschap zo diep mogelijk weg, verliezen ze zich in beschrijvingen van conflicten tussen traditie en vernieuwing, kerkelijke vetes, opstandige gedachten of vertwijfelde zoektochten naar de waarheid. Het wezen van het christendom verdwijnt zo makkelijk onder kritiek en twijfel. 

Ik zou niet willen beweren dat er over dergelijke onderwerpen niet geschreven kan worden. Integendeel. Realisme wil zeggen dat je als auteur laat zien hoe het leven ís. Maar als christenauteur kun je laten zien hoe het leven van een christen is: vol aanvechtingen, strijd, zorgen, problemen, maar dat alles gevat in het kader van een grotere werkelijkheid dan de onze. Dat laatste maakt wezenlijk verschil.
Natuurlijk is een roman geen preek. In een literair verhaal hoef je geen uitleg van de geloofsleer verwachten. Wél psychologische inzichten die tot nadenken stemmen. Als lezer identificeer je je met de hoofdpersoon, je maakt je zijn ervaringen eigen, je denkt zijn gedachten. De invloed van een goedgeschreven verhaal valt dan ook niet licht te onderschatten. 

Wereldbeelden
Daar ligt een kans voor christenauteurs, en dan bedoel ik schrijvers die alles wat ze aan inzichten en ervaringen hebben opgedaan met hun lezers willen delen, maar die dat doen vanuit een christelijk perspectief. Dat laatste is wezenlijk. Een christenschrijver kijkt op een andere manier dan een seculiere schrijver: naar God, maar ook naar zichzelf, naar zijn medemensen, naar waarden en normen, naar geluk en lijden, naar geschiedenis en toekomst, naar álles wat in het leven van belang is. Die twee wereldbeelden zijn zo fundamenteel verschillend dat het bijna niet in woorden uit te drukken is. Maar als een auteur wérkelijk talent heeft, zal hij erin slagen de kloof te overbruggen. Ik ben ervan overtuigd dat een groot schrijver kan zeggen wat hij wil, al druist zijn boodschap dwars in tegen alles wat zijn publiek voor waar houdt. 

Wil een christenauteur zijn inzichten echter op een literaire manier vormgeven, dan zal hij heel hard moeten studeren bij zijn seculiere vakbroeders. Hij zit niet op een eilandje: wil hij deelnemen aan de eigentijdse cultuur, dan moet hij zorgen dat zijn boek daarbij aansluit. Hij moet de vragen kennen waar mensen anno 2000 mee worstelen. Maar hij moet ook de vertelprincipes kennen, de literaire technieken die vandaag de roman beheersen. En dat alles kan niet zonder dat hij zich evenzeer verdiept in de Bijbel, dat hij zich de christelijke traditie eigen maakt. 

In feite betekent het, dat hij idealisme en realisme moet proberen te verzoenen. Dat is geen eenvoudige opgave. Maar onmogelijk lijkt het me niet. Het beste voorbeeld is nog altijd de Bijbel zelf. Neem de geschiedenis van Abraham en Izak: geen theoretische beschouwingen, geen toepassingen tussendoor, zelfs geen beschrijving van de gedachten van de hoofdpersonen. Alleen die ene, sobere zin, die meer zegt dan een hele preek: Zo gingen zij beiden samen. Overgave en vertrouwen -twee bijbelse kernbegrippen- worden niet uitgelegd, maar uitgebeeld. En dat is precies wat een goed verhaal doet. 

Gunstiger klimaat
Het klimaat voor christelijk-literair proza lijkt op het moment gunstiger te worden. Het verhaal is terug in de literatuur, de ethische watervrees vermindert, het allerzwartste negativisme is voorbij. Subjectieve ervaringen, daar vraagt de lezer op dit moment om. Het moet niet moeilijk zijn daarbij aan te sluiten. Een christenschrijver hoeft geen oplossing voor alle problemen te geven -in de werkelijkheid van zijn eigen leven begrijpt hij er evenmin alles van-, hij hoeft alleen maar te laten zien hoe het leven van een christen eruitziet. 

Nederigheid, matigheid, kuisheid en verdraagzaamheid zijn misschien moeilijker uit te beelden dan trots, gulzigheid, wellust en woede, zei Robert Lemm tijdens de eerste CLO-literatuurdag, maar onmogelijk is het niet. Het zal vreemd zijn voor de seculiere lezer, verbazingwekkend misschien, maar niet onbegrijpelijk. Vonne van der Meer is het bewijs. 

In haar bundel "Eilandgasten" past ze de tien geboden toe op de wer- kelijkheid van vandaag, schrijft Jeroen Vullings in Ons Erfdeel, en daarmee biedt ze "een uiterst menselijk drama van alle tijden - een oneindig verhaal, zoals de geboden op een bepaalde manier eeuwig zijn." 

Wie als christen literaire verhalen schrijft, zou dus iets kunnen laten zien van de diepte en de werkelijkheid van het christendom in de beste betekenis van het woord. Een complexer, realistischer thema is nauwelijks denkbaar. Het leven van de christen is vól van conflicten, schouwt dieper in de afgronden van het bestaan dan de ongelovige voor mogelijk houdt, maar wordt tegelijkertijd gedragen door het alomvattende besef van Gods tegenwoordigheid in en gezag over de werkelijkheid. Is het onmogelijk om vanuit zo'n kader een boek te schrijven dat ook bij de lezer het verlangen naar dit inzicht opwekt? Er is slechts één voorwaarde aan verbonden: het absolute meesterschap van de schrijver.

Er zijn nog geen reacties geplaatst.