Yord herfst logo
Home      Zoeken      

Onze hulp

Het zijn veelzeggende woorden die een predikant voor zichzelf en voor de gemeente uitspreekt in wat we wel het votum noemen: ”Onze hulp is in de Naam des Heeren…”


Ze zijn, zoals zo veel goede woorden, gemakkelijker gezegd dan beleefd. We zijn niet graag afhankelijk en hulpeloos. Maar het is wel nodig. „Aan die vertrouwen op hun benen, wil Hij geen gunst of hulp verlenen”, zo zingen we immers in Psalm 147.

„De Heere betoont Zijn welbehagen aan hen die need’rig naar Hem vragen”, staat daar ook.

Veel zenuwen onder aan de kansel komen uit hoogmoed voort. Toen een predikant uit Papoea eens op de zendingsdag moest spreken, antwoordde hij op mijn vraag of hij zenuwachtig was: „We hebben dikwijls meer mensenvrees dan Godsvrees.”

En zo is het. Dan willen we het zo graag goed doen voor de mensen en er ook nog eer mee opstrijken. Maar de Heere is een jaloers God op Zijn eer, zo wordt wel gezegd. En het is te hopen dat ook jongeren die uitdrukking nog begrijpen.

Alles moet Hem eren en Hij duldt zeker niet dat Zijn knechten Hem Zijn eer ontroven. Is er kinderlijke Godsvreze, dan is er liefde tot Gods eer. En deze kinderlijke vreze kent ook afhankelijkheid, in het bijzonder ook in de eredienst.

De Heere wil dat Zijn knechten het steeds weer leren: „Zonder Mij kunt gij niets doen.” Maar in die weg wil Hij dan ook sterken en bemoedigen door Hem, Die roept en Die ook de Getrouwe is. Als ouderling in Ridderkerk heb ik het wel eens meegemaakt dat ik onder aan de kansel stond met veel zenuwen over hoe het zou gaan, en dat de Heere het wegnam tijdens het gebed door me te leren bidden dat het goed was als ik een stuntelig gebed deed en de mensen me niet zouden prijzen om mijn preekkeuze, als er toch voor een enkeling een zegen zou zijn.

Als student stond ik in Poortugaal eens in de consistorie voor de deur om de kerk in te gaan toen ik de organist Psalm 123 hoorde spelen: „Ik hef tot U, Die in de hemel zit, mijn ogen op en bid.” De Psalm eindigt met: „Zo slaan wij ’t oog op onze God of Hij ook ons genadig zij.” De begeerte van mijn hart werd verklaard en ik werd in mijn hulpbehoevendheid bemoedigd.

In Rotterdam-Zuid zei ouderling Van Bochove nogal eens tegen me, als we voor de deur stonden te wachten tot de organist stopte en we de kerk binnengingen: „’t is Isrêls God Die krachten geeft, van Wie het volk zijn sterkte heeft.” En dan ging de deur open en had ik de woorden bij me: „Looft God, elk moet Hem vrezen.”

Een bijzondere zegen is het als dit dan ook in je hart mag leven. Diezelfde ouderling zei overigens ook wel eens, als er in de consistorie vlak voor de dienst een minder gepast onderwerp aan de orde was geweest, met verwijzing naar Abrahams opgaan naar de Moria: „Laat de ezels maar onder aan de berg staan.” De gemeente zal niet begrepen hebben waarom de kerkenraadsleden dan met een glimlach op hun gezicht de kerk binnenkwamen.

Maar toch: alle lasten onder aan de kansel laten, is onmogelijk. Iemand zei me eens: „Dominee, u laat uzelf toch wel onderaan de preekstoel staan?” Waarop ik antwoordde: „Dan zou ik in de hemel zijn.”

Je sjouwt jezelf overal mee naartoe. We zijn en blijven in het dienstwerk afhankelijk van de hulp van Hem Die roept. Het is een voorrecht als we dat beseffen.

Goes, ds. C. J. Meeuse

Er zijn nog geen reacties geplaatst.