Vissen verrassen
Coen Koppejan (14): De spanning om de vangst is juist het leuke
Plons. Het lood aan het uiteinde van de werphengel valt een meter of 40 voor de kust bij Zoutelande in zee. Het andere uiteinde is in handen van Coen Koppejan (14) uit Meliskerke deze regenachtige ochtend. „Nu wachten tot de vis bijt.”
Coen loopt een paar stappen achteruit het strand op. Hij draait aan de molen van de werphengel zodat de lijn strak staat en zet die in een standaard. Daarin staat al de hengel van zijn vriend René den Hollander (14) uit dezelfde plaats.
Coen is regelmatig op het strand te vinden. „Vanaf m’n zesde ging ik vaak met m’n vader strandvissen. Van hem heb ik ook geleerd hoe het moet en waar de goeie visstekken zijn. Later ging ik alleen of met vrienden.”
De jongens houden de toppen van de hengels goed in de gaten. René: „Daaraan kunnen we zien of we beet hebben. Wanneer de top opeens heen en weer gaat, dan weet ik dat er een vis in het aas heeft gehapt.”
Oliedrum
„Je hebt beet”, roept Coen. „Ach nee joh. Volgens mij zijn het de golven”, zegt René. Voor de zekerheid haalt hij toch maar de lijn naar binnen. Hij draait aan het molentje van de werphengel en even later komt de eerste haak al boven water. „Hé ja, kijk, er zit er een aan”, zegt René. Hij draait enthousiast verder. Aan het haakje hangt een spartelend visje. „Een pieterman”, aldus Coen.
Voorzichtig pakt René de vis vast en probeert het haakje los te peuteren. Dat gaat niet makkelijk. Maar na enig priegelen is de haak uit de bek van de vis. Coen: „Gooi maar in die geul. We kunnen er niets mee.”
Dat gaat niet op voor andere vissoorten. Coen: „Makreel of platvis als tong of schar neem ik mee. In de tuin heb ik een eigen installatie gebouwd om de vis te kunnen roken. Ik heb de bovenkant van een oude oliedrum afgesloopt. Aan de onderkant zit er nu een deurtje in en bovenin heb ik twee spiesen vastgemaakt, waaraan de vis kan hangen.” De installatie is nog niet getest. „Het kost me zeven uur om de vis te roken. Ik heb er nog geen tijd voor gehad.”
Met zagers -een soort wormen-, die met veel gepriegel aan de haakjes worden gewurmd, proberen de twee Meliskerkers deze regenachtige ochtend een voorbij zwemmende tong of schar te verschalken. Coen: „Die vang ik het meest in de zomer. In het voor- en najaar vis ik vooral op makreel.”
„Mevrouw, kijk uit.” Coen roept nog, maar het is al te laat. De wandelaarster, gewapend met paraplu, loopt tegen de lijnen aan. De hengeltoppen staan krom. „Beet”, grinnikt René. Voorzichtig loopt de vrouw achteruit. De lijnen blijken ongebroken.
Kick
De strandvissers hebben het liefst het strand voor zichzelf alleen. „Als het druk is, kan ik niet inwerpen. Stel je voor dat iemand het werplood op z’n hoofd krijgt. Of er iemand door de lijnen loopt of zwemt.”
De vangst blijft deze ochtend mager. Na twee uur vissen hebben de twee in totaal twee pietermannen naar boven gehaald. Coen: „Dat gaat niet altijd zo. Vooraf weet ik nooit wat ik aan de haak op de kant hal. De spanning om de vangst is juist het leuke. Ooit heb ik de lijn binnengehaald en zat er aan vier van de vijf haakjes een makreel. Dat geeft een kick.”
Strandvissen is geen goedkope hobby. Coen: „De hengels kosten al gauw 80 tot 90 euro. Nog zonder lijnen.” René: „En elke keer moeten we nieuw aas kopen. Zagers kosten 3,50 euro per ons.”
Coen pakt een zager uit een opgerolde krant waarin het aas wordt bewaard. Het arme beestje spartelt heftig tegen, maar wordt ongenadig aan het haakje gewurmd. Een minuut later zijn alle drie de haken voorzien van het levende aas. Coen loopt naar de vloedlijn, zwaait de hengel naar achteren. Als de lijn horizontaal in de lucht hangt, zwiept hij de hengel met een snelle beweging naar voren. Bijna hoorbaar vliegt het lood door de lucht. De draad wikkelt zich vliegensvlug van de molen af. Plons. Nu is het wachten op de vis die bijt.
Dit is de laatste aflevering in een zomerserie.