De niet-gestelde vraag
Bij zekere gelegenheden stuurt een krant interviewers op mensen af. Die gelegenheid kan van blijde of droeve aard zijn. Zo is het ook de gewoonte van de redactie van deze krant om een redacteur naar een predikant te sturen ter gelegenheid van een ambtsjubileum.
Waarom? Niet omdat de krant veronderstelt dat die ambtsdrager belangrijk is. Hij is, zo schrijft Calvijn terecht, slechts een mannetje uit het stof verrezen. Ik denk dat er op de redactie van de krant wordt beseft dat er nuttige dingen uit de achterliggende jaren naar voren gebracht kunnen worden - tot lering van de lezers. Wat dan zoal? Over Gods weg, Zijn genadebewijzen, Zijn leiding, Zijn onderwijs.
Zeker, elke persoon heeft persoonlijke genade nodig. En Gods leiding in ieders leven is heel uniek. Toch kunnen we van anderen leren. We kunnen erdoor aangespoord worden om op Hem te hopen. En we kunnen bemoedigd worden door Gods trouw bij al onze ontrouw.
In de levensweg en de ambtsbediening van de geïnterviewde wordt immers de waarheid van Gods Woord zichtbaar. Gods Woord blijkt waar te zijn wanneer de jubilaris moet belijden: „Er is niemand rechtvaardig, ook niet één.” En wanneer hij mag stamelen: „Die mij getrouw heeft geacht, mij in de bediening gesteld hebbende…”
Zo worden Gods loflijke eigenschappen verheerlijkt in het aanschouwelijke onderwijs over Wie de Heere was, is en blijft voor een verdoemelijk mens. En wie wij zijn tegenover een goeddoend God!
Waarover gaat het zoal in een interview bij een ambtsjubileum? Heel wat onderwerpen komen aan bod. Wat door de interviewer (bijna) nooit wordt gevraagd: hoeveel minpunten, slechte kanten, gebreken en tekortkomingen de jubilaris heeft. Een heenwijzing naar die dingen wordt immers als onbeleefd gezien.
En toch blijven aan de kant van Gods knechten alleen maar minpunten, gebreken en tekortkomingen over. Keer op keer bepaalt de Heere ze erbij wat ze verkeerd hebben gedaan, gezegd en bedoeld. Ik zal één voorbeeld noemen uit mijn Genemuidense tijd.
Op een zondagavond preekte ik over het negende gebod, waarover de Heidelbergse Catechismus (antwoord 112) onder andere schrijft dat het inhoudt: „niemands woorden verdraaien.”
Tijdens het preken kwam met kracht naar me toe: Heb ik ooit één preek gehouden waarin ik niet Gods Woord verdraaide? Nee, niet bewust - hoewel? Maar toch wel, door menselijke zwakheid. In de staat der rechtheid zou ik Zijn Woord nooit en te nimmer hebben verdraaid.
Maar nu? Nu, nadat ik Zijn waarheid heb verworpen en de leugen geloofd, nu kan ik niet anders dan altijd iets van Zijn heilige Woord afdoen of iets aan dat volmaakte Woord toevoegen, of op een andere manier dat Woord geweld aandoen! Er was dus in al die jaren niet één preek waarmee ik niet heb gezondigd.
Dit betekent, naar de Catechismus, dat ik de zware toorn van God op mij laad.
O, ik weet dat Gods knechten graag getrouw zijn en nooit één letter bij het Woord van hun God willen voegen, ook niet één gedachte van dat Woord willen verdonkeremanen. En dat ze net zomin ooit de Bijbel willen verdraaien. Ze willen alleen maar het Woord, en heel het Woord brengen. En toch.
Zo beperkt en door de zonden verduisterd als wij zijn, doen wij vanuit onszelf altijd dat volmaakte, heilige, onfeilbare Woord van de levende God tekort.
Garderen, ds. W. Pieters
Er zijn nog geen reacties geplaatst.