Kirrende duiven
Toen ik nog maar kort in Rotterdam woonde en nogal wat tijd op mijn studeerkamer doorbracht, hoorde ik onophoudelijk het kirren van Turkse tortels op het kerkdak. De pastorie stond tegen de kerk aan gebouwd en de duiven hadden ongetwijfeld hun vaste rustplaats op de hoge nok van het dak. Ver buiten het bereik van katten, met een prachtig uitzicht over het Mijnsherenplein, bedreven ze daar hun liefdesspel, waarbij de mannetjes met diepe buigingen de vrouwtjes het hof maakten, of anders hun lokroep deden horen.
Eerst hoorde ik het aan. Het was ’s morgens kirren, ’s middags kirren en ’s avonds kirren. En altijd weer hetzelfde klagelijke geluid. Was het soms juist dat wat me vermoeide: dat steeds maar klagen? Inderdaad, de opgewekte variatie die je ’s morgens en ’s avonds bij een merel beluistert, veroorzaakt geen irritatie. En ook de zang van andere vogels beluister ik graag. De kanaries in mijn voličre zorgen er zelfs voor dat ik voortdurend de vogels de lof van hun Schepper kan horen bezingen. Want dat doen ze ten diepste toch, ook al hebben ze door hun instinct ook andere oogmerken. Vormen de duiven daarop dan een uitzondering?
Ieder keer als ik op mijn studeerkamer kwam, hoorde ik ze weer: de klagelijk kirrende tortels. Mijn irritatie groeide. Moet ik dat hier nu alle dagen aanhoren? dacht ik. Totdat…
De Heere bepaalde mijn gedachten bij een Bijbeltekst over een kirrende duif: „Mijn duive, zijnde in de kloven der steenrotsen, in het verborgene ener steile plaats, toon Mij uw gedaante, doe Mij uw stem horen; want uw stem is zoet, en uw gedaante is liefelijk” (Hooglied 2:14). Daar vergelijkt God Zijn Kerk met een duif . Eigenlijk gaat het hier over de Bruidegom Christus, Die Zijn bruidskerk bemoedigt. Hij gebruikt het beeld van een duif, die zich verscholen houdt in een kloof van de rotsen vanwege het gevaar van de roofvogels. Verbergt ze zich daar voor haar vijanden, ze moet zich niet verbergen voor wie het goede voor haar zoekt. Christus zegt: Toon Mij uw gedaante, doe Mij uw stem horen! De bruidskerk mag aan Christus haar stem doen horen, ook al weet ze niet meer te doen dan klaaglijk te kirren, steeds hetzelfde.
Wat een les! Wat een bemoediging voor hen die hun bidden niet voor bidden kunnen houden en altijd maar klagend hetzelfde bij God vertellen. Het mag! Het is Hem aangenaam! Hij vindt die stem zoet! Ook al zijn er mensen die er zich aan zouden ergeren. Die mensen moeten zich schamen. God ergert Zich niet. Je mag, ook als jongere, steeds dezelfde nood bij de Heere klagen. David zegt daarom: ’k Zal ’s avonds klagen, zuchten, stenen; ’k zal ’s morgens kermen, ’s middags wenen, en God zal op mijn bede merken… (Psalm 55:10, berijmd).
En Christus wil Zijn duifje ook zien. Want Hij geniet van haar schoonheid, vooral als de zon op haar veren schijnt.
Zo mag Gods kind Gods werk vertonen: Gelijk een duif door ’t zilverwit en ’t goud, dat op haar veed’ren zit, bij ’t licht der zonnestralen ver boven and’re voog’len pronkt, zult gij, door ’t Godd’lijk oog belonkt, weer met uw schoonheid pralen (Psalm 68:7, berijmd).
Nu ergeren kirrende duiven me niet meer. Nooit meer. In Israël zag ik ze, in het verre noorden, in Hanniqra, in de kloof van de steenrots. Daar verscholen ze zich voor de roofvogels en lieten ze hun gekir horen. Ons tot voorbeeld.
Apeldoorn, ds. C. J. Meeuse
Er zijn nog geen reacties geplaatst.