Vraagje
Hij is zo langzamerhand gemeengoed geworden: de ultrakorte vraag die gelijk dienstdoet als groet. Welke? Nou, deze: „Alles goed?” Let maar op en je merkt dat het klopt. Geen hoi, geen dag, maar „alles goed?” als begroeting. Eventueel kan-ie ook direct ná een „hoi” of een „dag” komen.
Ik ben er doorgaans wat verlegen mee, met die vraag. Het vervelendste dat je in dit verband kan overkomen, is dat de vraagsteller er zelf meteen het antwoord bij levert. „Alles goed? Ja zeker.” Het voordeel is in dat geval wel dat je zéker weet dat het die ander geen lor kan schelen hoe het met je gaat. Dus dat je jezelf ook de moeite van een antwoord kunt besparen. „Hoe gaat het? Goed zeker?” is een lege variatie op hetzelfde thema. Het is niet de bedoeling dat je daarop wat terugzegt.
„Hoe gaat het?” kan -jouw al dan niet welbevinden op een bepaald moment in ogenschouw genomen- al een bijzonder lastige vraag zijn. Omdat hij, indien serieus opgevat, kan raken aan de fundamenten van je existentie, aan de grondvesten van je bestaan. Maar vooral ook omdat je vaak op geen stukken na weet wat die ander van je verwacht. Is hij echt geďnteresseerd in een doorkijkje in jouw wereldje van dat moment of is het louter een beleefdheidsfrase waarop een zo kort en neutraal mogelijk antwoord moet komen? Want je wilt mensen niet in verlegenheid brengen door jouw verhalen. „Help, ik vraag alleen maar of alles goed is en dan begint me die man daar een heel sermoen.”
„Alles goed?”
„Nou nee, ik heb vandaag een rothumeur, want m’n baas stelt onredelijke eisen aan me, de auto wilde vanmorgen niet starten, de kinderen doen niet wat ik zeg, ik ben m’n brood vergeten, op m’n werk lopen allerlei mensen zich met m’n bezigheden te bemoeien, de karnemelk in de kantine was op en vanavond viert m’n schoonmoeder haar verjaardag. Maar verder gaat het wel. O nee, morgen moet ik naar de tandarts en de kat van de buren heeft alwéér in de tuin zitten poepen.” Als je klein leed bij elkaar optelt, lijkt het al gauw heel wat. Maar om dat nou allemaal mee te delen…
„Alles goed?”
„Nou, het mag wel gaan, geloof ik. De zon schijnt, m’n vrouw houdt nog van me, de kinderen studeren lekker, er is deze maand nog geen fiets van ze gejat, ik kon vanmiddag een keer op tijd stoppen met werken, morgen heb ik een aardige klus, we gaan zaterdagavond uit eten met een leuk stel, het salaris was mooi op tijd binnen en na aftrek van de vaste lasten verwacht ik dat we in maart wel uit zullen komen.” Als je klein geluk bij elkaar optelt, lijkt het al gauw heel wat. Maar om dat nou allemaal mee te delen...
„Alles goed?”
Ik probeer wel eens wat. „Alles is een beetje veel, maar het meeste wel, denk ik. Voor zover ik weet, zijn we gezond en we hebben geen gebrek, behalve aan rust en tijd voor reflectie.” Je ziet mensen dan vreemd kijken. Ik test ook wel eens een andere optie. „Wil je een correct antwoord van een halve minuut, een eerlijk antwoord van tien minuten of een uitgebreide versie van een uur? In dat laatste geval pakken we er wel even twee stoelen bij.”
„Alles goed?”
Misschien ligt het aan mij, maar ik kan niet zo veel met die vraag. Hoe het met me gaat? Dank je, het gaat best aardig met me. En met jou?
MAX