Yord herfst logo
Home      Zoeken      

Twee willen?

Onlangs vroeg een catechisant me bij het spreken over de inwendige roeping of iemand dan twee willen krijgt. De wil wordt immers vernieuwd om te willen wat God wil? Hoe zit dat? Je wilt zoiets graag met een voorbeeld duidelijk maken en daarnaar zoekend moest ik denken aan het aannemen van mijn eerste beroep, waar ik iets over vertelde.

Toen ik beroepbaar was gesteld, kwamen er verschillende beroepen. Ik had er geen licht maar wel gedachten over. Ik had mezelf al naar een gemeente toe geredeneerd. Ze zouden die middag de beroepsbrief komen brengen en ik had al wat vragen bedacht.

Een halfuur voor de afgesproken tijd stond ik in de keuken. Alle beroepen kwamen me voor de geest, maar de Heere schoof ze op merkwaardige wijze aan de kant en legde de gemeente van Rotterdam-Zuid op mijn hart. Ik kan het niet anders zeggen. Ik ben geen „onmiddellijkheidsdrijver” en geloof dat de Heere, ook bij beroepen, meestal middellijk werkt. Maar dit was zonder middel: onmiddellijk.

En… van Rotterdam-Zuid had ik geen beroep! Ook had ik niet gedacht er een te krijgen. Ik had er de laatste keer moeilijk gepreekt. Ik wilde trouwens niet graag naar die stad. Toen mijn vrouw de keuken binnenkwam, vertelde ik het haar. De kerkenraad van de andere gemeente kwam en ik heb ze, denk ik, voor de vorm ontvangen, maar hun beroep was al terzijde gelegd.

Die avond ging de telefoon. Ouderling Van Bochove deelde mee dat ik een beroep had naar Rotterdam-Zuid! Dat is de weg, zo wist ik. Maar toen ben ik gaan vechten. Ik wilde niet naar Rotterdam. In mijn verkeringstijd had ik al eens gezegd nooit in of nabij Rotterdam te willen gaan wonen - niet wetend dat we er als gezin 28 jaar zouden wonen: in Ridderkerk, Rotterdam en Vlaardingen. Ik hield van tuinieren, van de natuur, van het platteland en was daar opgegroeid. Wat zouden de kinderen zeggen? Bracht ik mijn gezin niet in allerlei moeilijkheden van de grote stad? Kortom, ik wilde niet en kon het beroep niet aannemen.

Er kwamen voor de zondag nog vijf beroepen en die probeerde ik ertussen te schuiven. Maar het lukte van geen kant. Op zaterdagmorgen belde mijn vader en vroeg hoe het met de beroepen stond. Ik zei het hem eerlijk: „Ik moet naar Rotterdam-Zuid, maar ik wil niet. Ik ben opstandig en verdrietig en zo kan ik toch geen beroep aannemen?” Hij zei: „Je maakt een grote fout. Jij wilt eerst blij zijn en daarna eenswillens met God. Dat zul je nooit krijgen in je leven.”

Daar kon ik het mee doen. Ik zag het, maar ik kon er niet komen. Ik werd alleen verdrietiger om mijn opstandigheid. Had ik Gods wil dan helemaal niet lief? Die middag mocht ik zien dat ik Gods wil wel liefhad. Het lag diep, „onder de sintels begraven”, maar die liefde was er toch, was er nog, en ik was er verwonderd over.

Paulus schrijft: „Want het vlees begeert tegen de Geest, en de Geest tegen het vlees” (Gal. 5:17). Het vleselijk begeren wilde zich nestelen in mijn wil en erover heersen. Wat van God was, lag daardoor verborgen. Maar Zijn werk is sterk. Ik voelde weer dat ik ten diepste niets zo liefheb als Gods wil. Dat God dat in mijn hart gewerkt had en dat Zijn liefde weer mocht gaan heersen, werd me een reden van grote blijdschap. Toen kon ik het beroep aannemen. Gemakkelijk en met vreugde. Tien jaren hebben we daar als gezin in Gods gunst gekregen. Een goede tijd. Wat is God goed voor een slecht mens!

voetnoot (u17(Ds. C. J. Meeuse

Er zijn nog geen reacties geplaatst.