God dienen op je eigen manier
In mijn Rotterdamse tijd bezocht ik in een van de ziekenhuizen een patiënt afkomstig uit mijn gemeente. Nadat ik met de zaal uit de Bijbel gelezen had en een gebed had gedaan, ging ik de andere patiënten langs om ze te groeten en eventueel een paar woorden met hen te wisselen.
Een van de zieken beantwoordde mijn handdruk vriendelijk door te zeggen: „Ik ben ook gelovig, dominee, maar niet net als u. U gaat natuurlijk naar de kerk en dat zal wel moeten, want anders krijgt u uw geld niet. Ik ga niet naar de kerk, maar ik dien God op mijn eigen manier.”
Ik antwoordde hem met de vraag: „En u denk zeker dat ik het ook op mijn eigen manier doe?”
„Jazeker,” zei hij, „iedereen doet het toch op zijn eigen manier?”
„Toch is er een probleem”, vervolgde ik ons gesprek. „En dat is de vraag of God daar wel van gediend is.”
Hij keek me vragend aan en ik gaf hem een voorbeeld om het te verduidelijken. „Ik vind jou een aardige man”, zei ik, „en stel nou dat ik dat wil laten zien door iets aardigs voor je te doen. Jij bent een dag van huis en ik haal mijn spa uit de schuur en ga je tuin omspitten, van achteren naar voren, helemaal. Jij komt ’s avonds thuis en je bent in alle staten. „Wie heeft mijn tuin zo vernield?!” roep je. „Al mijn planten zijn in stukken gespit en op z’n kop gezet. Mijn bollen zijn gespleten en mijn knolplanten zijn in stukken gehakt!” Ik heb het gedaan, en ik dacht je een plezier te doen. Wat heb ik fout gedaan?”
Ik kreeg geen antwoord en heb het zelf maar gezegd. „Ik had eerst moeten vragen wat je graag wilt, om je daarna een dienst te bewijzen door iets te doen wat je fijn vindt. Je moet iemand geven wat hij graag krijgt. Zo had ik jou moeten vragen wat je graag wilde, voordat ik je een plezier kon doen.”
Hij begreep al waar het gesprek heenging. „Zo is het nu ook bij God. We moeten Hem niet dienen op onze manier. Daar is Hij niet van gediend. We moeten het doen op Zijn manier. En dat lees je nu in Zijn Woord, in de Bijbel. Dat geldt voor mij en voor jou en voor alle mensen.”
Er was toen ook nog gelegenheid om met hem te spreken over al die verschillende kerken en godsdiensten. Hij viel me bij en vond het maar een ergernis. „Het komt omdat iedereen God denkt te kunnen dienen op zijn eigen manier”, zei ik hem. „Als we toch allemaal eens gingen vragen wat God wil, zou het er heel anders uitzien. Het antwoord op die vraag is meestal duidelijker dan veel mensen zouden wensen.”
Sindsdien gebruik ik dit voorval als ik in met name catechisanten moet verduidelijken wat eigenwillige godsdienst is, zoals dit aan de orde komt in het tweede gebod. Aan dit gebod, dat ons beeldendienst verbiedt, staan we schuldiger dan we willen weten. Laten we ons altijd afvragen wat de heilige God van onze godsdienst vindt.
Kenmerkend voor eigenwillige godsdienst is dat men er zich een uniek christen door voelt. Voor de ware godsdienst is kenmerkend dat je met Paulus leert vragen: „Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal?” Hoogmoed brengt verdeeldheid. Ootmoed verbindt.
Er zijn nog geen reacties geplaatst.