Yord herfst logo
Home      Zoeken      

    Missie

    Deze column staat vandaag in De Achterkrant.

    „Het beïnvloeden van het gebruik van mode-uitdrukkingen is onbegonnen werk.” Dat zei redacteur Kees van der Zwan van het genootschap Onze Taal drie jaar geleden tegen me toen ik hem vroeg of er iets tegen modieuze taal te doen valt.

    Na zo’n antwoord zou je denken dat de vragensteller afhaakt, zich schikt in z’n lot. Niets is minder waar. Was de aanleiding voor een artikel over het fenomeen toen één bepaalde uitdrukking -„Dan heb ik zoiets van…”-, het gebruik van die zegswijze woekert sindsdien onverminderd voort. Je hakt één kop van de draak af, er groeien zeven nieuwe koppen voor terug. Vandaar dat ik me geroepen voel er weer over te beginnen. Ik zit hier, ik kan niet anders. Zoiets.

    Als alle lezers een deel van de missie -het uitroeien van deze oorverdovende stoplap- zouden willen overnemen, dan krijgt de olievlek toch snel enig formaat. Want die mode-uitdrukking onbekommerd de ruimte laten, dat kan echt niet. Ik heb nog even overwogen het onderwerp te laten rusten, maar pal daarop zat ik een vergadering uit waarin hij ongelimiteerd over tafel ging. Deze strijd is een hoge opdracht.

    In 2002 duurde de aanloop naar de beschrijving van de kwestie een halfjaar. „Dan heb ik zoiets van…” Familieleden, vrienden, collega’s, buurtgenoten, deskundigen, dombo’s, dominees en putjesscheppers, jong en oud, autochtoon of allochtoon: er viel geen enkele groep positief te betrappen op het niet-gebruiken ervan. De ergste daders kijken je glazig aan als je erover durft beginnen. Ik? Echt?

    Dom natuurlijk dat ik na plaatsing van het artikel dacht dat de gebruiksfrequentie meteen af zou nemen, in elk geval in mijn directe omgeving. Je schat je invloed altijd weer te hoog in. Ik moet zeggen dat het onderwerp een tijdlang op de achtergrond raakte. Wellicht was er sprake van verdringing aan mijn kant. De laatste maanden is de kwestie echter heviger dan ooit terug.

    Ik zoek de plaatsen niet. De cafetaria, zaterdagmiddag laat, we eten gemakkelijk, halen friet en kroketten. Voor me staan een man en een vrouw, bekenden van elkaar. Hoe lang hoorde ik hun gesprek aan? Een enkele minuut. Achter elkaar vliegt hij langs. Van links naar rechts, van rechts naar links, en weer terug. Ping, pong, ping.

    Een avondwandeling door een nieuwbouwwijk, een paar dagen later. Geloof het of niet: tot drie keer toe passeren we koppeltjes pratende vrouwen bij een tuinhek. Tot drie keer toe horen we tijdens het langslopen de gewraakte uitdrukking. Soms is de realiteit ernstiger dan een boze droom.

    In de rij bij de kassa, op de radio, in kranten, in vergaderingen, ping, pong, ping: er valt niet aan te ontkomen. Een enkele naaste verwant of collega die ik het vuur wat nadrukkelijker aan de schenen legde, stapte inmiddels over op een variatie op het thema. „Dat denk ik, uh…” Dat schiet natuurlijk niet op.

    Zie ik spoken? Toch niet, aldus de man van Onze Taal. Sommige modieuze zegswijzen leiden een hardnekkig bestaan. Ze nestelen zich geruisloos in de taal, soms beleven ze een revival en zakken weer weg. Om even later weer op te duiken. De ergernis blijft. De leeftijd van deze gouwe ouwe loopt inmiddels tegen de twintig jaar, hij is volwassen. Accepteren dan maar? Geen sprake van!

    Dan heb ík zoiets van: ertegenaan met z’n allen.

    MAX

    Er zijn nog geen reacties geplaatst.