Braks: de minister die altijd boer bleef
Boerenhulp, landbouwambtenaar, Tweede-Kamerlid, minister, omroepbons, CDA-coryfee en senator. De woensdag overleden Gerrit Braks was het allemaal. Maar bovenal was hij de personificatie van de naoorlogse emancipatie van het katholieke, agrarische volksdeel uit het zuiden des lands.
De op 23 mei 1933 in het Noord-Brabantse Odiliapeel geboren Gerardus Johannes Maria Braks kwam uit een nest van keuterboeren. „Bij ons was het altijd elf kinderen, tien zeugen en acht koeien.” Tussen het meewerken op het ouderlijk bedrijf door belandde hij via de Landbouwwinterschool op de avond-HBS. In 1955 trad Braks in dienst bij het ministerie van Landbouw.
De boerenzoon schopte het tot landbouwattaché in Brussel, totdat hij via de Tweede Kamer (1977 tot 1980) minister van Landbouw werd in het eerste kabinet-Lubbers. Hij zou het daar in totaal meer dan tien jaar uithouden. „Ik ben op één na langst functionerende minister van Landbouw ter wereld”, kraaide Braks in 1989. „Alleen mijn collega in Saoedi-Arabië zit langer, maar die heeft ook geen verkiezingen.”
In de periode-Braks komen de grenzen van de agrarische groei pijnlijk aan het licht. Hij liep daar niet voor weg. Hij was het die de melkquotering en superheffing (de boete voor te veel geproduceerde melk) invoerde. Hij was het ook die voor het eerst (hoewel later bleek te laat, te weinig en te ineffectief) met maatregelen tegen de mestvervuiling kwam.
In de reeks van kabinetten-Lubbers liet Braks zich gelden als een religieus-moreel bewogen politicus. Zo verzette hij zich, maar zonder succes, tegen de legalisering van abortus, die in zijn ministersperiode haar beslag kreeg. Braks zou zijn katholieke afkomst nooit verhelen.
Zoveel indruk als Braks maakte met het landbouw-gedeelte van zijn portefeuille, zo onfortuinlijk verging het hem in dat andere deel van zijn takenpakket: de visserij. Dat werd uiteindelijk zijn Waterloo. Nadat hij tot tweemaal toe de woede van de Kamer op de hals had gehaald door grootschalige vangstfraudes van de Nederlandse vissers niet onmiddellijk de kop in te drukken, moest hij onder druk van de PvdA in 1990 het veld ruimen.
Hij vervolgde zijn carrière als voorzitter van de KRO, waar hij vooral de katholieke nestgeur probeerde terug te brengen. Een tweede politiek leven startte hij ver van de politieke waan van de dag in de Eerste Kamer.
In 2003 verliet hij het politieke toneel voorgoed. Hij kwam in 2007 nog even terug in het openbaar bestuur, als waarnemend burgemeester van Eindhoven. Bij zijn vertrek een half jaar later, zei hij: „Het was een fantastisch toegiftje maar het is mooi geweest”.