Wetenschap 28 december 1999

Terreur uit vaderlandse bodem

Door A. Jansen
Wie vluchtelingen in Cambodja wil helpen kan niet om het ruimen van mijnen heen. Maar hoe doe je dat? In het dichtstbemijnde gebied van het land laten de mijnenruimers van HALO zien hoe ze voetje voor voetje de bodem weer „voor 100 procent” veilig maken.

Met een masker van kunststofglas voor en een kogelvrij vest om de schouders kon ik zó voor ME'er doorgaan. Toch was m'n taak die middag niet het uiteendrijven van hooligans in Amsterdam, maar het verslaan van een wandeltocht door een Cambodjaans mijnenveld. Bepantsering met masker en vest waren kennelijk niet voldoende, want een opsomming van strenge veiligheidsregels was het volgende programmapunt. Een instructeur van HALO-Trust, een Britse particuliere organisatie die is gespecialiseerd in het ruimen van mijnen, deed dat op een manier zoals alleen (ex-)militairen dat kunnen: kort en bondig, eentonig, en vooral: fun-da-men-teel. „Niet roken”, klinkt het nors, „niet rennen, niets oppakken, niets weggooien, en mocht er een landmijn spontaan ontploffen: stil blijven staan en jezelf op verwondingen controleren. Nog vragen? Geen vragen? Dan gaan we.”

Nog napeinzend over dat wonderlijke laatste advies stap ik even later achter de mannen van HALO aan, balancerend over een veilig smal paadje het mijnenveld in. Dit is de plek waar tientallen jaren zwaar is gevochten, en die nu geldt als het dichtstbemijnde gebied van Cambodja: de regio ten noorden van Samrong, in het uiterste noordwesten van het land. Dat het hier krioelt van de mijnen was me trouwens bij het binnenrijden van het gebied al duidelijk geworden. Overal tref je macaber ogende rode bordjes met een doodskop erop en de tekst ”Gevaar, mijnen!”. En, alsof het gezochte misdadigers betreft, zijn hier en daar op schuurtjes en hutjes posters opgeprikt met de afbeeldingen van twaalf typen mijnen. ”Niet aanraken!! Gevaar, mijnen!” staat erboven.

Vluchtelingen
Niet-ontplofte mijnen krijgen alsnog kans hun dodelijke missie te volbrengen nu enige tienduizenden Cambodjaanse vluchtelingen sinds 1992 zijn teruggekeerd. De burgeroorlog in Cambodja is voorbij en deze straatarme mensen proberen in hun vaderland een nieuw bestaan te beginnen. Maar zonder het ruimen van de landmijnen is dat onmogelijk. Vandaar dat ZOA-vluchtelingenzorg haar werk onder de bevolking coördineert met de missie van HALO-Trust. Momenteel zijn er negen teams aan het werk in vier mijnenvelden – in totaal zo'n 63 man.

HALO is niet de grootste mijnenruimer in Cambodja. Die eer komt CMAC toe (de afkorting staat voor ”Cambodian Mine Action Centre”). Deze semi-overheidsinstelling mag dan de grootste zijn, de betrouwbaarste organisatie is het zeker niet. Zo staat ze erom bekend terrein in opdracht van hoge militairen te schonen, die het vervolgens doorverkopen aan derden – handelaars, zakenlui of grondspeculanten. De verwachting is dat dit gebied –strategisch gelegen aan de grens met Thailand– een gouden toekomst tegemoet gaat als handelszone, en dus grote behoefte zal hebben aan opslagloodsen, bedrijfsruimtes, hotels, casino's enzovoorts. Vandaar dat begerige speculanten grote lappen grond voor zichzelf gereserveerd houden, terwijl arme Cambodjanen hun hutjes midden in mijnenvelden moeten neerzetten.

HALO-Trust kiest nadrukkelijk hún zijde en werkt daarom nauw samen met hulporganisaties als ZOA. De grond die zij schonen, is gereserveerd voor teruggekeerde vluchtelingen – daar is geen vette speculantenduim tussen te krijgen. In overleg met de bewoners wordt ook bepaald welke locaties voorrang krijgen bij het ruimen. Meestal zijn dat waterbronnen, zoals rivieroevers en waterputten, gevolgd door rijstvelden en landwegen.

Techniek
Maar hoe doe je dat? Hoe krijg je zo'n gebied weer mijnenvrij? Instructeur Tom McMullen (23) geeft vanachter zijn kunststofglazen masker uitleg. Op de grond naast hem zit een mijnenruimer op zijn knieën aarde met een borsteltje weg te vegen, alsof hij zojuist een porseleinen vaas uit de Ming-dynastie heeft opgediept. „Natuurlijk is het eerste wat we doen het in kaart brengen van de mijnen. Waar liggen ze? Met die vraag gaan we bij de autoriteiten in de dorpen langs, en ook bij (gedemobiliseerde) soldaten, want die hebben de mijnen vaak zelf gelegd.”

Overigens zijn het niet alleen mijnen (antipersoonsmijnen of antitankmijnen) die worden opgespoord. Even gevaarlijk zijn de zogenaamde uxo's, ”unexploded ordnance”: niet geëxplodeerde granaten, raketten en bommen.

Om dat schonen te realiseren zonder achterlating van ook maar één mijn of uxo, introduceerde HALO enkele jaren geleden de zogenaamde OMOL-techniek: One Man One Lane. Daarbij struinen teams van elk twee man op een onderlinge afstand van zo'n 25 meter in een spoor (Lane) recht vooruit de bodem af.

McMullen laat het materiaal zien waarmee de speurders de grond te lijf gaan. Belangrijkste stuk gereedschap is natuurlijk de metaaldetector –het apparaat heeft qua vorm veel weg van onze elektrische graskantmaaiers– waarmee de bodem op metaaldeeltjes wordt afgezocht. Klinkt uit het apparaat een hardnekkig ”bliep”, dan wordt met omtrekkende bewegingen van de detector de exacte plek en omvang van het verborgen metaal afgebakend (dat net zo goed een stukje verroest ijzer kan zijn). Vervolgens wordt 20 centimeter vóór de 'blieplocatie' de grond voorzichtig weggegraven. Mijnen liggen doorgaans maximaal 5 centimeter onder de grond. Doel is een klein stukje van de (ongevaarlijke) onderkant van de mijn bloot te leggen waaraan experts kunnen zien met welk type men van doen heeft. Zodra dat bekend is, wordt het ding direct opgeblazen, meestal door er zo'n 200 gram explosieven tegen aan te leggen.

Landbouwtrekker
Alles lijkt zo simpel, maar de elfdelige gereedschapsset geeft wel aan dat de praktijk weerbarstig kan zijn. Tot de materialen waarover de ruimers beschikken behoren de overbekende prikker, diverse borstels en krabbers, maar ook een simpele heggenschaar waarmee de vegetatie wordt verwijderd. Struikgewas behoorde tot enkele jaren terug nog tot de grootste tijdrover van HALO, maar met de komst van de ”brushcutter” –een veredelde landbouwtrekker– is dat verleden tijd. In plaats van de gebruikelijke 7 vierkante meter per dag is men dankzij deze machine in staat dagelijks 15 vierkante meter te schonen.

Lopend door het mijnenveld hoor ik plots een fel fluitje. „Tijd voor een pauze, je masker mag af”, zegt McMullen. „Dit werk vraagt uiterste concentratie en is daarom ontzettend zwaar, ook vanwege de hoge temperatuur waaronder gewerkt wordt” (het is onder een stralende zon ruim 30 graden). De mannen werken met tussenpozen van 15 minuten pauze telkens een halfuur achtereen. Langer doorgaan zou de kans op fouten alleen maar groter maken. Het moet tóch al een hele klus zijn om van zeven tot drie –de dagelijkse tijd waarop wordt gewerkt– je hoofd erbij te houden.

HALO hanteert verder een nogal verfijnd systeem van markeringen, waaraan een leek geen touw kan vastknopen: terreinen of stukjes grond kunnen worden gemarkeerd met lange blauwe, witte, rode of zwarte palen, of met kleine rode, roodgele, groene of gele paaltjes, en elk heeft weer een andere boodschap: veilig, onveilig, met metaal vervuild, uxo's aanwezig, enzovoorts.

Ledematen
Een bezoek aan de nationale school voor het fabriceren en toepassen van prothesen, in de Cambodjaanse hoofdstad Phnom-Penh, geeft zicht op de werkelijke stand van zaken rond mijnen en de slachtoffers die ze maken. Overigens is het binnenstappen van de school een vreemde ervaring: menselijke 'ledematen' hangen er in alle maten aan de muur, of staan achteloos in een hoek. De mens lijkt hier teruggebracht tot een mechanisch werkend apparaat waaraan alles draait en scharniert. En de telefoniste-receptioniste achter de balie zit, jawel, in een rolstoel.

Carson Harte, directeur van de school, tikt driftig op zijn laptop wanneer ik zijn kantoortje binnenstap. Harte werkte zes jaar voor The Cambodia Trust, een kleine Britse organisatie die mijnslachtoffers te hulp komt. Het is één van de ruim zestig (!) organisaties die in Cambodja werkzaam zijn ten behoeve van gehandicapte Cambodjanen (onder wie mijnslachtoffers), ieder met een eigen werkgebied.

„Het aantal nieuwe geamputeerden als gevolg van landmijnen neemt ieder jaar af”, zegt Harte. „Wij westerlingen denken altijd dat het vooral de arme boer op het platteland was die op een mijn stapte, maar dat is niet zo. Voormalige soldaten zijn goed voor 75 procent van de geregistreerde geamputeerden. Vandaar dat, nu de oorlog voorbij is, het aantal geamputeerden drastisch terugloopt.” Harte pakt enkele statistieken van Handicap International erbij en leest voor: „In 1997 waren er in Cambodja nog 1558 slachtoffers, tot eind augustus van dit jaar is dat met ruim de helft teruggelopen, 757.” Vorig jaar werden landmijnslachtoffers qua aantal zelfs ingehaald door verkeersslachtoffers, voegt hij eraan toe. „Dat is dus de trend. We moeten een internationale campagne beginnen om Toyota's buiten de deur te houden, ha, ha.”

Kinderen
Wél is het zo dat van die 757 slachtoffers in '99 86,5 procent burger was (militairen: 13 procent). Het aantal slachtoffers dat levenslang gehandicapt raakte, bedroeg 33 procent, en ruim 20 procent overleed aan opgelopen verwondingen; 46 procent raakte niet levensgevaarlijk gewond. Verder is het van belang te beseffen dat het merendeel van deze ongelukken in een uiterst beperkt gebied plaatsvond: de noordwestelijke hoek van het land. Het totale aantal geamputeerden (als gevolg van mijnexplosies) in Cambodja wordt op zo'n 40.000 geschat.

Onder de dodelijke slachtoffers zijn relatief veel kinderen, weet Harte. „Voor hen maken we weinig prothesen. Dat ze voortijdig aan hun verwondingen sterven is begrijpelijk als je bedenkt dat halvering van de afstand altijd verdubbeling van de (explosie)kracht inhoudt. De vitale organen van een kind zitten nu eenmaal dichter bij de grond dan bij een volwassene.”

De CSPO-directeur zou graag zien dat in de toekomst niet landmijnen, maar een ziekte als polio meer aandacht krijgt. Sinds 1992 ligt er zo veel nadruk op landmijnslachtoffers dat andere lichamelijk gehandicapten (geschat op rond de 50.000) zijn verwaarloosd, vindt hij. „En dat terwijl er onder gehandicapten waarschijnlijk meer polioslachtoffers zitten dan mijnslachtoffers. Zeker voor kinderen in Cambodja is polio de grootste bedreiging.”

Zorgen maakt Harte zich over de vraag hoe al die invaliden zijn te bereiken. „Mensen met een handicap komen niet gauw naar een prothesecentrum, vooral niet omdat het hun een fortuin kost. Stel je eens voor: je bent een arm rijstboertje met maar één been, en je woont tussen de 60 en 100 kilometer van zo'n centrum, dan kost het je twee maanden aan inkomen om daar te komen.” Harte hoopt daar wat aan te doen, onder meer door de komende twaalf jaar zestig prothesespecialisten op te leiden die verspreid over heel het land aan de slag gaan.

Rand van samenleving
Toch is met een prothese niet alles gezegd, want uiteindelijk bepaalt de gemeenschap of een gehandicapte een normaal leven mag leiden of niet. „Daar hebben we veel te weinig oog voor gehad”, zegt Harte. „De Cambodjanen zien mensen met een handicap als „ongelukkigen” met een slecht karma (straf op een zondig leven in een vorig bestaan, volgens het boeddhistisch geloof, AJ). Ze hebben de neiging hen naar de rand van de samenleving te verdrijven.” Hij hoopt met „simpele vragen aan dorpsoudsten” iets daarin te kunnen veranderen. Door op dorpsvergaderingen te vragen of ook de mening van gehandicapten kan worden gehoord. „Waarom zou je hen niet de verantwoordelijkheid voor het beheer van de dorpskas toevertrouwen? Je haalt hen op die manier uit het isolement, en verhoogt er hun status mee.”