Wetenschap 14 december 1999

Natuurkunde en scheppingsgeloof

Door prof. dr. G. Nienhuis
Valt de natuurkundige kijk op de wereld te rijmen met de bijbelse visie op de natuur als een schepping van God? Waarschijnlijk niet voor wie denkt dat God door zijn handelen voortdurend natuurwetten doorbreekt.

Immers, de natuurkunde heeft laten zien dat processen in de werkelijkheid verlopen volgens vaste wetmatigheden. Hoe die natuurwetten eruitzien is nu met grote nauwkeurigheid bekend, al is die kennis nog steeds onvolledig. De Nobelprijs van dit jaar voor 't Hooft en Veltman bekroont een belangrijke verdere stap in het ontrafelen van die wetten voor subatomaire deeltjes. Maar ook de alledaagse werkelijkheid op menselijke schaal is onderworpen aan vaste wetten. Met het wetmatige karakter van natuurverschijnselen is duidelijk een wezenskenmerk van de natuur gevonden. De wetten zijn universeel. Ze lijken overal in het heelal te gelden. Ze houden geen halt bij de grens van het leven, en ze beschrijven ook processen in ons zenuwstelsel, waarvan ons bewustzijn afhankelijk is. Natuurkundige kennis behoort tot de zekerste kennis die voor mensen is weggelegd. Een levensbeschouwing die dat afwijst heeft dan ook weinig been om op te staan.

De kracht van natuurkundige uitspraken kan ons er gemakkelijk toe verleiden te menen dat met die materiële natuurkundige kant van de wereld alles gezegd is. Dat leidt tot de gedachte dat natuurwetenschappelijke kennis de basis van alle menselijke kennis is. Dat levert de visie op dat leven een toevallige, ongerichte gril is van blinde materie in wisselwerking, dat menselijke vrijheid een illusie is, dat bewustzijn niets meer is dan een bijproduct van de complexe structuur van onze hersenen, dat normen van goed en kwaad onbedoeld ontstaan zijn in een toevallig evolutionair proces, doordat ze een voordeel opleverden in de strijd om het overleven van een soort. Maar die visie volgt helemaal niet uit de natuurkunde. Het goede doen kan nadelig zijn voor het eigen overleven, of voor de eigen soort.

Natuurwetenschap kan de nauwe samenhang tussen ons bewustzijn en ons centrale zenuwstelsel aantonen en onderzoeken. Maar daaruit volgt niet dat het een helemaal in het ander opgaat, dat de materiële structuur het eigenlijke fundament is, en al het andere een bijproduct dat daarvan onbedoeld is afgeleid. Natuurwetenschap houdt zich uitsluitend bezig met wat het geval is, niet met wat het geval zou moeten zijn. Als ethiek alleen maar zou beschrijven hoe we ons gedragen, en niet hoe we ons zouden moeten gedragen, dan konden we wel zonder ethiek.

Een wezenlijk gevolg van het geloof in God als Schepper van de wereld is het besef dat wij ons leven ontvangen, zonder het te verdienen. Daaruit volgt ook dat ons leven niet ons eigendom is, dat de mens niet het hoogste gezag is in de wereld, dat we verantwoordelijk zijn voor ons doen en ons laten, dat ons leven een zin en een bedoeling heeft. Misschien is deze visie onjuist, ongetwijfeld is ze onvolkomen. Maar niets in deze visie is in strijd met wat de natuurkunde ons leert.

Natuurkunde is een prachtig vak, dat ons in staat stelt de verborgen structuur van de schepping te ontrafelen. Het geheim van de schepping wordt daarmee niet weggenomen. Naarmate we meer begrijpen, wordt ook onze verwondering groter, en gaan we beter beseffen hoe ontzaglijk veel we niet begrijpen. De natuurkunde kan niets zeggen over de bedoeling van de natuur, of over de betekenis van het menselijk leven. De natuurwetenschap ontmenselijkt zodra ze als bron van gezag moet gaan dienen, als we in de wetenschap de basis van onze normen van goed en kwaad gaan zoeken, en de diepste grond van ons bestaan. In de grote levensvragen levert natuurwetenschappelijke kennis geen voorsprong.

Prof. dr. G. Nienhuis is hoogleraar natuurkunde aan de Universiteit Leiden