Wadvogels én getijdegebieden zitten in de knel
Wedstrijd tussen regenwulp en wenkkrabDoor W. H. Smith Bij politici die over de toekomst van de Waddenzee moeten beslissen, moet de Ecologische atlas van de Nederlandse wadvogels verplicht op het nachtkastje liggen. Elke avond een paar bladzijden lezen voor het slapen gaan. Wellicht dat ze zich dan de zorg van de auteurs kunnen voorstellen. Die zien de toekomst van getijdengebieden behoorlijk somber in. Tegelijkertijd maken ze de lezer deelgenoot van opzienbarende, soms anekdotische ontdekkingen. De verschijning van de atlas was vorige week een nieuw handvat voor directeur E. A. J. Wanders van Vogelbescherming Nederland om milieuminister Pronk nog eens te wijzen op het natuurbelang van de Waddenzee én de internationale verantwoordelijkheid die Nederland heeft als het gaat om het behoud van dit voor vogels onmisbare gebied. In ieder geval vindt de vereniging het plan om een windmolenpark van 200 turbines aan beide zijden van de Afsluitdijk toe te staan, onaanvaardbaar. Deze torens, stuk voor stuk zo groot als de Dom van Utrecht, betekenen voor vogels niet alleen verlies van leefgebied, maar ook verstoring van vliegroutes, een energieverslindende barrière tussen voedsel- en rustgebieden en een groot aanvaringsgevaar. Op een natuurlijke mosselbank bij Texel (zeldzaam in de Waddenzee!) brengt Bruno Ens, een van de vier auteurs, tevens de degenkrabbenoogst en de schelpdiervisserij op de Wadden ter sprake. Als bioloog van het Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek probeert hij aan de hand van wiskundige modellen onder andere de effecten van schelpdiervisserij op wadvogels te voorspellen. Het lukt zelfs in een rijk land als Nederland niet om zware maar uiterst winstgevende vormen van exploitatie van getijdengebieden vooraf te laten gaan door diepgaand onderzoek naar de consequenties op allerlei niveaus. Wat moeten we dan verwachten van armere landen? Het zijn de getijdengebieden in juist die landen die nu aan de beurt zijn om in klinkende munt te worden omgezet. Trechter Op de mosselbank, waar ook zandzagers, zeepokken en krabbetjes leven, doet zich voor onze ogen een geval van kleptoparasitisme voor: een stormmeeuw zit een scholekster achterna om hem van een mossel te beroven. Ens: Een meeuw kan de schelp niet openen en wacht tot de scholekster de mossel heeft opengemaakt. Hij moet dan wel onmiddellijk actie ondernemen, want de scholekster heeft maar weinig tijd nodig om het vlees uit de gapende mosselen te snijden. Een andere meeuw heeft een nettere methode: hij laat een mossel op keien te pletter vallen. Het 'spel' herhaalt zich keer op keer. Ondertussen probeer ik slierten darmwier en tandpastahoopjes van wadpieren te omzeilen. De scholekster is slechts een van de vele vogelsoorten die foerageren op de bodem van de zee zonder dat ze daarvoor hoeven te zwemmen of te duiken. Wadvogels is een verzamelnaam voor deze grote groep steltlopers, meeuwen, reigers, eenden en ganzen,die voor hun voedselvoorziening zijn aangewezen op een getijdenzone. De ecologische atlas beschrijft vooral 21 soorten steltlopers en kiest bovendien de zilte wadgebieden van Noordwest-Europa als uitgangspunt. Omdat de auteurs de jaarcyclus van zo'n 40 'Nederlandse' wadvogels onder de loep nemen, gaat het boek ook over toendra's en tropische wadgebieden. De meeste soorten broeden 's zomers namelijk in het hoge noorden en brengen de winter door onder de tropenzon. Tot in Guinee Bissau toe. De Waddenzee speelt een cruciale rol in de Oost-Atlantische trekbaan, een van de tien grote wadvogeltrekroutes. Het bekendste getijdengebied in Nederland is trechter in deze route van maar liefst ruim 8 miljoen trekkende wadvogels. Daarnaast verblijven er op de droogvallende platen nog eens een miljoen vogels min of meer permanent. Van zulke gebieden zijn er maar een handvol in de wereld, zegt Ens. Windtunnel Het is niet eenvoudig om trekvogel te zijn. Diverse technieken en strategieën hanteren de dieren. Zo liften de vogels op de rugwind mee. Als er te weinig wind is, moeten ze een noodstop maken. Om de vliegkosten in kaart te brengen, doet Theunis Piersma van het Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) op dit moment proeven met kanoetstrandlopers. Hij maakte een groep vogels handtam, zodat ze vervolgens in een Zweedse windtunnel kon worden losgelaten. Het lukte hem de langeafstandtrekkers tien uur te laten vliegen met een snelheid van ongeveer 55 km per uur. Een foto van die 'trek' ontbreekt in het boek, maar Jan van de Kam, initiatiefnemer van de ecologische atlas, schoot genoeg ander materiaal om van te likkebaarden. De ruim 300 kleurenopnamen zijn het op zich al waard om deze 2 kilo zware uitgave van Schuyt aan te schaffen. Van de Kam bracht duizenden uren door in schuilhutjes op en om het wad, maar reisde ook naar Canada en Siberië en naar de kusten van Zuid-Europa en Afrika om 'zijn' wadvogels te volgen en in beeld te brengen. Wedstrijd Aan zowel voortplanting als voedsel zijn aparte hoofdstukken gewijd. Wat het laatste betreft, ik weet nu dat kanoeten, scholeksters en wulpen elkaar bij het eten van strandgapers niet 'bijten'. De keuze voor dit prooidier overlapt elkaar niet, omdat de snavellengten van de drie verschillen. Een grafiek geeft het allemaal keurig aan. Ongelooflijk dat er ook mensen zijn die het geduld kunnen opbrengen om wadpieren en zeeduizendpoten te vangen en dan te tellen. Een leek zou denken dat ze zeeën van tijd hebben... Wenkkrabben lijken me veel leukere 'slachtoffers' om mee te werken. Je kunt ze van een afstand uitstekend observeren als ze voor voedsel uit hun hol komen. Bij elke verstoring schieten ze daarin terug. Vogels zoals de regenwulp proberen de krabben toch te verschalken door felle sprintjes te trekken. De uitslag van deze wedstrijd tussen regenwulp en wenkkrab wordt door vier factoren bepaald: 1. hoe ver durft de krab van zijn hol te komen; 2. op welke afstand ziet de krab de regenwulp aan komen stormen; 3. hoe hard kan de krab terug rennen en 4. hoe hard loopt de regenwulp. Leo Zwarts zocht het op de Banc d'Arguin in Mauritanië haarfijn uit. De gemiddelde loopsnelheid van de vogel blijkt tienmaal zo groot als die van een krab van 2 cm. Een krab van die grootte zit gemiddeld nog geen 10 cm van zijn hol en begint terug te rennen naar zijn hol als de wulp ongeveer op één meter afstand is. Lees en geniet dan ook wie van de twee het langste kan wachten. Want soms zit een wenkkrab na een ontsnapping veilig in zijn hol en wacht de regenwulp gespannen boven het gat... Mede n.a.v. Ecologische atlas van de Nederlandse wadvogels, door Jan van de Kam, Bruno Ens, Theunis Piersma en Leo Zwarts; uitg. Schuyt & Co, Haarlem, 1999; ISBN 90 6097509 X; 368 blz.; 98,50 (leden van Vogelbescherming Nederland betalen 85). |