Wetenschap 27 juli 1999

Zoekmachines op Internet:
slakken in een doolhof

Door W. L. van der Staaij
Internet dijt uit. Consumenten en zakelijke gebruikers verdringen elkaar om een plaatsje op het wereldwijde net. Om informatie te zoeken, of juist om zelf informatie op het net plaatsen. Het aantal Internet-pagina's breidt daardoor in snel tempo uit.

Deskundigen verwachten dat in 2003 ruim 350 miljoen mensen zijn aangesloten op het worldwide web. Dat is ruim 21 keer het aantal inwoners van Nederland.

Zoekmachines, de programma's die helpen om specifieke informatie op het wereldwijde web te vinden, lijken de groei niet aan te kunnen. Met de snelheid van een slak verkennen ze nog slechts een deel van de doolhof. Zelfs de snelste zoekmachines kunnen volgens de Amerikaanse onderzoekers Steve Lawrence en C. Lee Giles de groei van het net niet bijbenen. De resultaten van hun onderzoek, deze maand gepubliceerd in het wetenschappelijk tijdschrift Nature, zijn schokkend te noemen: zoekmachines speuren niet gelijkmatig en volgens een vast patroon naar bepaalde sites.

Daarnaast duurt het meer dan een halfjaar voordat een zoekmachine een nieuwe pagina oppikt. Bovendien krijgt niet meer dan 16 procent van de Internet-pagina's de kans te worden opgenomen. De gevolgen laten zich raden: duizenden sites wachten tevergeefs op bezoekers.

Het maken van reclame op populaire sites lijkt de oplossing. Dat levert echter een nieuw probleem op. Bepaalde bestandjes in de reclame worden gevonden door zoekmachines, zodat de gegevensoverdracht nog meer vertraagt. Daar zit de consument niet op te wachten. De ongewilde reclameboodschappen roepen bovendien ergernis op bij het Internet-publiek.

Verouderd
J. Prins, directeur beleid van Internet Society Nederland (ISOC), noemt het gezien de fenomenale groei van Internet „hoogst opmerkelijk dat Internet nog niet is ingestort.” ISOC adviseert onder meer de overheid over beheer en ontwikkeling van Internet. Prins denkt niet dat de traagheid of de capaciteit van Internet problemen zal veroorzaken. Volgens hem is het huidige Internet-protocol sterk verouderd: „Het is gebaseerd op uit het begin van de jaren zeventig geldende ontwerpoverwegingen.”

Prins vreest dat het aantal beschikbare Internet-namen en -nummers op den duur voor hoofdbrekens zal zorgen. Zoals elke telefoon een eigen nummer heeft, zo heeft elke site en computer(software) een communicatienummer. „De nummers raken op en Internet is op termijn dan ook toe aan een grootscheepse omnummeractie. Het probleem is dat de instellingen van miljoenen computers niet kunnen worden veranderd.”

Marktwerking
Prins verwacht dan ook niet dat trage zoekmachines Internet de das omdoen. „Niet de bereikbaarheid maar de betrouwbaarheid is een punt van aandacht. Niet goed functionerende zoekmachines zullen het uiteindelijk moeten afleggen tegen beter presterende concurrenten. Dat is het goede aspect van marktwerking. De negatieve kant is dat de resultaten van een zoekmachine te koop zijn. Wie met geld op tafel komt, eindigt hoog in de zoekresultaten.”

De belangrijkste bedreigingen voor Internet zijn volgens de directeur beleid niet de technische problemen maar de maatregelen van overheden. „Je ziet de toenemende neiging paal en perk te stellen aan het toegankelijk maken van Internet. Landen als China en Singapore voeren een beleid dat gericht is op het weren van voor de autoriteiten onwelgevallige informatie. Ik voorzie dat het perspectief van een 'veilig' Internet voor veel overheden zo aantrekkelijk zal blijken, dat zij daarmee de opdeling van het wereldwijde net in allerlei gecontroleerde subnetwerkjes bewerkstelligen. Niet de hackers (saboteurs van sites) of de commercie, maar nationale overheden vormen een grote bedreiging.”