Wetenschap22 juni 1999

Gevecht om een jager

Door R. Pasterkamp
Hoewel het F-16 jachtvliegtuig van de Koninklijke Luchtmacht in het Kosovo-conflict bewees nog lang niet te zijn afgeschreven, is de strijd om de vervanging in alle hevigheid losgebrand. In 2010 gaat de F-16 naar de schroothoop en moet een opvolger de lucht in. De luchtmacht weet al wat ze wil: de Amerikaanse Joint Strike Fighter (JSF). De minister geeft wat tegengas.

Als er iemand fan is van de Amerikaanse JSF is het de Bourgondisch aangelegde Gmelich Meijling wel, in het vorige kabinet staatssecretaris van Defensie (bijgenaamd stas). Nooit maakte de Gulfstream, de door hem op Defensie-kosten aangeschafte zakenjet, zoveel keer de oversteek over de oceaan als onder zijn bewind. „De stas is weer eens langs bij zijn Amerikaanse vrienden”, heette het in de wandelgangen van het ministerie aan het Plein in Den Haag.

Daar, in de Verenigde Staten, stak Gmelich tijdens „oriëntatiebezoeken” niet onder stoelen of banken dat Nederland bij de opvolger van de F-16 eigenlijk maar één keus heeft. Thuis deed hij dat af en toe evenmin. Een jaar geleden bijvoorbeeld, op de luchtmachtbasis Leeuwarden. „Andere kandidaten dan de JSF kosten de Nederlandse belastingbetaler twee keer zoveel en zijn minder geavanceerd”, sprak de rondborstige staatssecretaris toen. Luchtmacht-generaals knikten instemmend. Gmelich –tegenwoordig commissaris bij automatiseerder Baan– zei erbij dat de politiek voor het jaar 2000 een keuze moest maken. „We moeten beseffen dat, als we de succesvolle combinatie van effectiviteit en betaalbaarheid van het F-16-project opnieuw willen, er slechts één interessante optie is.”

Hoewel Gmelich graag nog een keer wilde, moest hij in Kok II het veld ruimen. Het nieuwe VVD-duo op Defensie, minister De Grave en staatssecretaris Van Hoof, maken in de strijd om een nieuwe jager voor de luchtmacht pas op de plaats. „Het gaat me veel te snel”, zei de minister in februari van dit jaar, toen het ging over de opvolger van de F-16. „Er zijn veel pegels mee gemoeid. Ik wil er daarom nog eens rustig over nadenken.”

Discussie
De tijd vliegt, ook voor de luchtmacht. Dik twintig jaar geleden koos Nederland na jaren van discussie en politiek geharrewar voor de F-16. De Fighting Falcon, ontwikkeld door de Amerikaanse vliegtuigbouwer General Dynamics, loste de legendarische F-104G Starfighter van Lockheed af. De Koninklijke Luchtmacht deed 22 jaar met dit toestel.

Op het laatste moment was het met de opvolger nog bijna misgegaan. Ambtenaren van Defensie moesten op de dag van de ondertekening van het contract voor de levering van maar liefst 213 F-16's op zoek naar hun minister, Vredeling. Die zette uiteindelijk, licht aangeschoten, zijn handtekening onder wat toen al werd genoemd „de order van de eeuw.” Het ging ook niet om een kleinigheid. Inclusief reserveonderdelen, opleidingen en alles wat er verder bij hoort betekende de aanschaf van de F-16-vloot een aanslag van 8,7 miljard gulden op de Nederlandse defensiebegroting.

De Fighting Falcon zou aan het einde van deze eeuw al zijn afgeschreven ware het niet dat de luchtmacht de 138 overgebleven toestellen voor 16 miljoen gulden per stuk een zogenaamde Midlife Update (MLU) geeft. Behalve de romp blijft maar weinig van de F-16 hetzelfde. Vrijwel alle wapensystemen zijn vernieuwd. De radargeleide luchtwapens hebben in het Kosovo-conflict hun nut al bewezen. Met de technische oppepper moet de F-16 tot ten minste 2010 in de lucht kunnen blijven.

Opdracht
Aan de aankoop van 150 JSF-toestellen hangt een prijskaartje van 12 miljard gulden. Dat is bijna het complete bedrag van de Nederlandse defensiebegroting voor dit jaar. Het heeft er dus alle schijn van dat de JSF-aankoop „de order van de volgende eeuw” wordt. Overigens is 150 het aantal dat de Koninklijke Luchtmacht graag wil. Maar uiteindelijk zullen het er wel minder worden, aangezien minister De Grave nu ook al een van de zes F-16-squadrons wil schrappen. En van hem is ook de uitspraak: „Hoe ziet Defensie er in 2015 uit? Hebben we dan nog wel zoveel behoefte aan straaljagers?”

De opdracht tot het ontwikkelen van een nieuw gevechtstoestel komt van het Amerikaanse ministerie van Defensie, het Pentagon. Ook daar flikkert het snoeimes. De tijden zijn voorbij dat ieder legeronderdeel ongelimiteerd zijn eigen toestellen mocht uitzoeken. Om de kosten te drukken moet de basis van een nieuw gevechtstoestel voldoen aan de maatstaven van luchtmacht, marine en het Korps Mariniers.

Daarmee is ook de naam ”Joint” verklaard. De Amerikanen willen tegelijkertijd een nieuw toestel voor de US Air Force, Navy en Marines. De USAF beschikt nu over zo'n 2700 gevechtsvliegtuigen. De Navy heeft aan boord van de haar twaalf vliegdekschepen circa 800 toestellen, terwijl het Korps Mariniers ook 800 gevechtsvliegtuigen in de lucht houdt.

In de nieuwe opzet gaat het de Amerikanen om in totaal 3000 toestellen. Ieder heeft zijn verlanglijstje. Zo zal de versie voor de mariniers verticaal moeten kunnen opstijgen en landen. In de marine-uitvoering zijn grotere vleugels gewenst om verkorte landingen op vliegdekschepen te kunnen maken.

Hoofdprijs
Het Pentagon zoekt het beste toestel tegen de laagste prijs. Er zijn nog twee vliegtuigbouwers in de race: Boeing en Lockheed Martin. McDonnell Douglas, tot nu toe de voornaamste leverancier van gevechtsvliegtuigen aan de Amerikaanse strijdkrachten (F-15 en F-18), viel in 1996 buiten de boot. Boeing en Lockheed ontwikkelen met overheidsgeld demonstratieprototypes (respectievelijk de X-32 en X-35) die volgend jaar ingezet worden bij vliegproeven.

Uiterlijk 1 april 2001 hakt de Amerikaanse overheid de knoop door. Voor de winnaar wacht een vette hoofdprijs: het grootste militaire contract uit de geschiedenis. Een order van zeker 200 miljard dollar en voor 30 tot 40 jaar productie op de plank. Er wordt gerekend met een orderportefeuille van 5000 toestellen. In 2008 moet de eerste echte Joint Strike Fighter van de band rollen en (ongetwijfeld) brullend de lucht ingaan.

Wie van de twee Amerikaanse vliegtuigbouwers de JSF mag maken is absoluut nog niet te zeggen. Wel is duidelijk dat de verliezer van de verbeten strijd in grote problemen kan komen. Zo zegt een woordvoerder van Lockheed Martin: „Als we dit verliezen, is er eigenlijk niet veel anders meer te doen.”

Alternatieven
De Amerikanen kiezen dus voor JSF. Maar zal ook de Nederlandse luchtmacht met de toestellen de lucht ingaan? Is er echt maar één keus, zoals Gmelich Meijling wilde doen geloven? Zijn er alternatieven voor JSF? „Nauwelijks.”

Deskundigen bij de luchtmacht willen daar best over vertellen, maar niet met naam en toenaam. De behoefte aan een opvolger van de F-16 is bijna uitgewerkt en zal binnenkort aan de Tweede Kamer worden gepresenteerd. Als Nederland aan de verdere ontwikkeling van JSF wil meedoen en industrieel een graantje wil meepikken moet dat namelijk volgend jaar politiek worden beslist. Die voorinvestering kost 500 miljoen gulden, een bedrag waar in ieder geval De Grave tegenaan hikt.

Dat Defensie niet kan aankomen met alleen maar JSF (kostprijs: 60 miljoen) is duidelijk. Daarom is ook gedetailleerde informatie ingewonnen bij Boeing (F/A-18) en Eurofighter2000, het Brits-Duits-Italiaans-Spaanse project. Zo'n Eurofighter-jet kost 150 miljoen. Ook zijn er contacten gelegd met het Franse Dassault, dat de Rafale (145 miljoen per stuk) op de markt brengt en in Zweden met Saab, die met de JAS-39 Gripen (80 miljoen) in de lucht is. Ook is het mogelijk gewoon nieuwe F-16's te kopen of de bestaande F-16's een zogenaamde End Life Update te geven. Maar met die laatste opties houdt niemand serieus rekening.

Het belangrijkste bezwaar tegen de alternatieven is de techniek. „De Gripen is weliswaar een licht en relatief goedkoop eenmotorig multi-inzetbaar gevechtsvliegtuig, maar biedt in technologisch opzicht nauwelijks meer dan de MLU-versie van de F-16”, zegt de deskundige. „En als je wat nieuws koopt wil je er wel op vooruit gaan.” Hetzelfde geldt eigenlijk voor het Franse toestel. „De Rafale is een toestel dat is ontwikkeld in 1986. JSF stamt straks uit 2001, een verschil van vijftien jaar. Daartussen zit een enorme technologische ontwikkeling.”

Nog een punt is dat de JSF een toestel met stealth-technieken wordt. Dat betekent dat het vliegtuig nagenoeg onzichtbaar is voor de radar en dus voor de tegenstander. Dat komt door de bijzondere vormgeving (nadeel is weer dat het toestel er niet mooi uitziet) en doordat de bommen en raketten niet onder het vliegtuig hangen, maar binnenin worden meegevoerd. Geen van de concurrenten kan dat bieden.

Worst
Nog belangrijker dan de prestaties van gevechtstoestellen is wellicht de kwestie van deelname van de Nederlandse industrie in de productie. Bij Dassault en Saab is dat achterhaald; die toestellen worden al gemaakt. „Die koek is al verdeeld.” De Amerikanen houden intussen de Nederlandse defensie- en luchtvaartindustrie een forse worst voor: orders ter waarde van 8 miljard dollar.

Deze week werd bekend dat Philips Machinefabrieken wordt betrokken bij de ontwikkeling van de motor voor de Joint Strike Fighter. Samen met Noorse en Deense bedrijven vormt de Philips-poot een consortium dat het ontwerp, de ontwikkeling en de productie van componenten van de motor op zich neemt. Philips dankt het contract aan het feit dat de Nederlandse overheid en het bedrijfsleven 225 miljoen gulden staken in de ontwikkeling van de JSF.

Op het JSF-ontwikkelingsbureau in het Pentagon draaien een Nederlandse luchtmacht-officier en een expert van het Nationaal Lucht- en Ruimtevaart Laboratorium mee. Nederland staat met zijn interesse voor JSF niet alleen. Ook de Noren en de Denen tonen belangstelling en betalen mee aan de voorstudies voor het Amerikaanse toestel. Als de Belgen ook meedoen, is het cirkeltje rond. Nederland, Noorwegen, Denemarken en België besloten in 1975 ook gezamenlijk tot de aankoop van F-16's.

Goed bevallen
Berekeningen van de Amerikaanse overheid geven aan dat JSF voor Nederland de komende twintig jaar 4200 banen op kan leveren. Dat is geen kwestie van tegenorders, want die zijn bij een dergelijk megaproject niet aan de orde. De industrie moet vanaf het begin participeren. „De trein rijdt al en we moeten er zo snel mogelijk op zien te komen”, zegt de luchtmachtdeskundige.

De Amerikanen –gewend om de touwtjes zelf in handen te hebben– gunnen maar een paar buitenlandse bedrijven deelname aan de ontwikkeling van het nieuwe gevechtsvliegtuig. Nederland is in beeld omdat de defensie- en luchtvaartindustrie geavanceerd is en omdat de samenwerking bij de bouw van de F-16 de Amerikanen goed is bevallen.

De eerste vruchten zijn er al. Lockheed Martin plaatste bij TNO en Hollandse Signaal voor 9 miljoen gulden orders aan beeldverbeteringsapparatuur. Signaal maakt ook een koelapparaat voor de infraroodapparatuur. Stork/Fokker, in zee met Boeing, wil onder meer de bedrading van de JSF maken. Probleem voor de Nederlandse bedrijven is dat ze op twee paarden tegelijk moeten wedden omdat immers nog niet bekend is welke bouwer de order krijgt. Mocht Defensie (lees: de politiek) overigens afzien van deelname aan de ontwikkeling van JSF dan kan het bedrijfsleven het verder schudden.

Cockpit
Voor één industrie is JSF nu al een succes: de makers van computerspellen. Voor een paar tientjes kan iedereen zich piloot in de cockpit van een Joint Strike Fighter wanen. Sommige versies van de vliegsimulator volgen de technische ontwikkelingen en aanpassingen via Internet.

Het laatste woord is aan Gmelich Meijling, dé fan van JSF. „We staan aan de vooravond van een lange en complexe besluitvorming over de opvolging van de F-16. Kabinet en Kamer zullen de knoop moeten doorhakken. Ik geef uiteraard de voorkeur aan de Joint Strike Fighter, vanwege de twee G-krachten: geavanceerder en goedkoper.” Of zijn partijgenoot De Grave daarmee in kan stemmen, moet tussen nu en een jaar blijken.