Wetenschap | 27 april 1999 |
Onkruid tegen aardappelmoeheidDoor S. M. de Bruijn De wortels van deze plant brengen stoffen in de grond die de ziekteverwekker, het aardappelcystenaaltje, wekken uit zijn rust. De aaltjes vermenigvuldigen zich echter niet op deze nachtschade, zodat ze zonder nageslacht doodgaan en een volgend aardappelgewas niet meer kunnen aantasten. Aardappelmoeheid is een ziekte die in Nederland regelmatig de kop opsteekt, zowel bij consumptieaardappelen als bij de rassen die bedoeld zijn voor zetmeelproductie. De schade kan aanzienlijk zijn: de planten verwelken snel, vergelen, zijn stressgevoelig en blijven klein. Is de besmetting ernstig dan ontstaan valplekken in het veld, waar nauwelijks een plant meer te vinden is. Agronoom dr. ing. K. Scholte van de Landbouwuniversiteit Wageningen is er als eerste in geslaagd een biologische bestrijder van de beruchte ziekte te vinden. De experimenten zijn zo veelbelovend, dat binnenkort al toepassing in de praktijk plaatsheeft. Scholte heeft zijn ontdekking nog niet gepubliceerd, maar presenteert zijn resultaten volgende week op een internationale conferentie in Italië. Cysten Tot nu toe zijn er maar twee methoden om de ziekte te bestrijden: het gebruik van resistente rassen die niet door het aaltje aangetast worden, en bodemontsmetting, zegt dr. ir. J. Vos van de vakgroep agronomie. Grondontsmetting is een rigoureuze maatregel, die alles doodt, van nematode tot mol. Bovendien heb je veel van die bestrijdingsmiddelen nodig: 150 liter per hectare, en het areaal aan aardappelen is groot. Tot enkele jaren geleden vormden grondontsmettingsmiddelen de hoofdmoot van de in Nederland gebruikte bestrijdingsmiddelen. De andere methode, het gebruik van resistente rassen, is een voortdurend spel tussen de nematode en de kweker. De aaltjes doorbreken telkens de resistentie en iedere keer is een ingewikkelder genetische verandering nodig, zegt Vos. Vooral voor consumptieaardappelen is het verkrijgen van resistente rassen lastig. Wekstoffen De doorbraak in het onderzoek van Scholte is dat Solanum sisymbriifolium, zoals de raketbladige nachtschade officieel heet, werkt als lokplant voor de aaltjes. De wortels van de plant maken wekstoffen, zodat de larven uit de eitjes komen, maar de plant zelf is volledig resistent voor het aaltje. We weten niet of het aaltje de plant binnendringt, maar het is zeker dat ze er geen cysten op kunnen vormen, zegt Vos. Daardoor verdwijnt op den duur de besmetting uit de grond. Als we honderd cysten bij de nachtschade stoppen, zijn 93 tot 96 daarvan aan het eind van het seizoen leeg, terwijl er geen nieuwe cysten zijn gevormd. In een combinatie-experiment met een hoogresistent aardappelgewas was na afloop helemaal geen grondbesmetting meer te vinden. Het voordeel van deze nachtschade is bovendien dat die planten in de herfst nog teelbaar zijn, dus voor of na een aardappelteelt. We hebben vastgesteld dat in dat seizoen de wekstoffen ook werken. Het gewas functioneert dan tegelijk als groenbemester. Op dit moment zoeken we nog uit of de nachtschade geen andere ziekten kan overbrengen. Voor fytoftora en het wortelknobbelaaltje hebben we dat al vastgesteld. |