Wetenschap30 maart 1999

De egel en het konijn

In de berm van een snelweg zitten een egel en een konijn. Het konijn vertelt sappig over zijn avonturen aan de overkant van de weg. Terwijl de auto's voorbij suizen zegt de egel: „Ik zou ook graag eens aan de andere kant van de weg kijken, maar ik durf niet. Zeven familieleden die het vóór mij probeerden kwamen niet veilig aan de overkant.” Het konijn antwoordt: „Vriend egel, ik zal je helpen. Kijk, die auto's zijn óns doorgaans ook te vlug af. Daarom gebruiken wij een truc.” De egel is een en al oor.

„Een truc”, herhaalt het konijn. „Als er een auto aankomt, moet je goed opletten. Zo'n ding heeft twee lampen. Je moet heel scherp richten, zodat je precies tussen de lampen terecht komt. En dan druk je je op het laatste moment plat tegen het wegdek. De auto rijdt over je heen en als hij voorbij is, loop jij verder naar de overkant.”

De egel is bijna overtuigd maar wil er nog een nachtje over slapen. De volgende dag meldt hij zich monter bij het konijn: „Ik doe het.” Het geheim van het konijn moet afdoende zijn om ongedeerd de overkant te halen. Ze nemen nog even de truc door en het grote moment breekt aan. Het konijn brengt de egel bij de weg, kijkt in de verte en roept: „Nu!” De egel rent met zijn korte pootjes het asfalt op. In de verte nadert een auto, maar de egel herinnert zich de lessen van het konijn. Hij doet precies wat hij moet doen en richt midden tussen de koplampen. Hij drukt zich plat tegen het wegdek.

„Tsjonge jonge” mompelt het konijn als hij even later is bekomen van de schrik. „Zo'n driewieler zie je toch niet vaak meer.”

Vrij naar een verhaal van Pieter Winsemius uit ”Beestachtige vertellingen”.