Wetenschap

Waarnemingenlijst van K10-B bevat wonderlijkste vogels

Koperwiek en kabeljauwfilet

Door J. Reijnoudt en N. Sterk
Een drieteenmeeuw op een Noordzeeplatform, daarvan kijkt niemand vreemd op. Maar wat doen een graspieper, een witte kwikstaart en een boerenzwaluw 120 kilometer uit de kust? En: een tortelduivenei, is dat normaal aan boord van een platform? Tussen het werk door valt er voor vogelaars en liefhebbers van zeezoogdieren altijd wat te beleven op K10-B. En wie een blikkerend lijntje zonder aas uitgooit, gaat bijna gegarandeerd met een maaltje kabeljauw naar huis.

Hij doet het nu ruim 3 jaar: zijn waarnemingen noteren. Fedde de Vreeze is hoofd mijnbouwinstallatie (HMI, de eindverantwoordelijke) op K10-B, maar dat betekent niet dat hij zijn ogen sluit voor zijn werkomgeving. „Ik keek al heel lang naar het water, maar pas de laatste jaren schrijf ik de waarnemingen op.” Dat zijn 'dagboek'-notities worden gewaardeerd, blijkt uit een recente, enthousiaste brief van Kees Camphuysen, werkzaam bij het Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) op Texel en coördinator van de Nederlandse Zeevogelgroep (NZG).

„In tegenstelling tot de Britten heeft de Nederlandse Zeevogelgroep bijna geen contact met in de natuur geïnteresseerde personen op de productieplatforms in het Nederlandse deel van de Noordzee. De zeezoogdieren zal ik invoeren in onze gegevensbank en we willen graag ruchtbaarheid geven aan de ons nu toegestuurde waarnemingen in de NZG-nieuwsbrief.” Camphuysen meldt dat hij uit blok K12 in december bericht kreeg van grote aantallen bruinvissen: 85 exemplaren die vergezeld gingen van grote groepen zeekoeten en drieteenmeeuwen. „Op 25 kilometer voor de kust van Den Helder namen sprotvissers enkele tientallen witsnuitdolfijnen waar, en nog maar enkele dagen geleden werden daar opnieuw 50 tot 75 exemplaren gezien.”

In de lijsten die De Vreeze vanaf januari 1996 bijhoudt, komen de meest wonderlijke waarnemingen voor. Dolfijnen, al of niet met jong, zeehonden en Jan van Genten zijn altijd 'spectaculair' om langs te zien komen, maar wat te denken van houtduiven, goudhaantjes, vinken, gierzwaluwen, roodborstjes, een sperwer en een winterkoninkje aan boord? De soortenlijst is veel langer en bevat de tjiftjaf, de merel, de braamsluiper, de rietgors, de ransuil, de fitis en de kleine vliegenvanger. Terwijl er in de wijde omtrek van het platform geen vlieg of mug te bekennen valt. Want wie midden op de Noordzee werkt, kan de Azaron thuislaten. De keerzijde is dat ook nooit de zwembroek mee hoeft voor een zonnebad. Het water rond het platform is 's winters 7 graden en 's zomers nooit warmer dan 14, en dat gegeven drukt de zomerse waarden sterk.

Spreeuwentrek
Een opvallend fenomeen in de waarnemingen is de nachtelijke spreeuwentrek in voor- en najaar. „Vogels mijden in principe het water, maar spreeuwen steken wél massaal over. Onze spreeuwen zitten 's winters in Engeland en de exemplaren die wij in Nederland in de winter zien, komen uit Oost-Europa. Die zijn feller gespikkeld dan onze zomergasten.”

De milieubeweging mag afgeven op de Noordzee-offshore vanwege vervuiling en gevaren, volgens milieuadviseur Aart Kijk in de Vegte van Wintershall is het leven rond de poten van een platform juist bijzonder gevarieerd. „De heel grote, vlakke zeebodem is soortarm, maar rond een platform komen allerlei 'nieuwe' soorten voor. Zeehonden komen bijvoorbeeld af op de gevarieerde vis die zich in de relatieve luwte ophoudt.” De Vreeze: „Om te zeggen dat een platform een verrijking is van de zee is misschien wat overdreven, maar een aanslag op de natuur is het toch zeker niet.”

De Vreeze, de kok, maar ook veel andere mannen aan boord laten in hun spaarzame vrije uren graag een lijntje zakken langs de ijzeren poten. Een paternoster, een blikkerend plaatje en vier haken worden gevierd tot vlak boven de zeebodem. „'s Zomers altijd makreel of horsmakreel, die met de stekelhuid, en het hele jaar door kabeljauw. Op de reling zit een snijplank bevestigd, we maken de vis direct schoon, en vriezen 'm in. Voor aan boord of voor thuis een maaltje kabeljauwfilet. Niet voor niets kwamen vroeger veel vissers graag even binnen de 500 meter-veiligheidszone. Daar zit de beste vis. Tegenwoordig laten ze het wel, vanwege de hoge boetes en hun eigen dure spullen.”

Oostenwind
Het vóórkomen van de vele vogelsoorten die je absoluut niet midden op de Noordzee verwacht, intrigeert De Vreeze bijzonder. „Veel trekbewegingen hebben plaats langs zeekusten, dat is bekend. Een van de theorieën die opgeld doet bij bepaalde soorten, is dat een sterke oostenwind een aantal vogels uit de koers brengt, ze 'uit de bocht' laat vliegen. De meeste blijven ook lang op het platform omdat ze moe zijn en willen rusten.”

Om die reden zijn z'n lijsten eigenlijk ook niet zo opwekkend, vindt hij. „Dikwijls zijn de exemplaren die hier stranden jong en onervaren, het zijn doorgaans heel kwetsbare vogels. Veel ervan gaan dan ook hier aan boord de pijp uit. Een tijdlang heb ik ze –al of niet diepgevroren– opgestuurd aan of meegenomen voor een vogelkenner in Bolsward, maar daar ben ik mee gestopt. Bijzonderheden meld ik nu altijd en leuke kleinigheden, bijvoorbeeld de ring van de poot van een koperwiek uit Helgoland, die bewaar ik.”

Had De Vreeze de gierzwaluwen vroeger onder de kap van z'n ouderlijk huis: ook aan boord zijn ze er. „Het verhaal gaat dat ze nooit gaan zitten. De Latijnse naam betekent ook: de pootloze. Op een gegeven moment vlogen er twee rond het platform. Steeds weer probeerden ze, onder andere onder het helidek, een slaapplaats te vinden. Op een gegeven moment zat de ene, de andere verloor ik toen het donker werd uit het oog.”

Bruinvissen
De bruinvissen op de Noordzee vormen een verhaal apart. De kleinste walvisachtige van Europa –formaat 1,5 tot 2 meter– bevond zich in de eerste helft van deze eeuw volop in de Nederlandse kustwateren en in de toenmalige Zuiderzee. Na de Tweede Wereldoorlog en de aanleg van de Afsluitdijk nam hun aantal dramatisch af. Vanaf halverwege de jaren tachtig lijkt daarin een kentering gekomen. De Vreeze: „Om een bruinvis waar te nemen, moet je lang achtereen naar het water kijken.”

De voornaamste kenmerken van de Phocoena phocoena zijn het kleine formaat, de stompe kop en de kleine, driehoekige rugvin. „De bruinvis zwemt doorgaans bedaard, komt niet uit het water zoals sommige dolfijnen dat doen. Er verschijnt kort een stukje rug boven water. Die beweging herhaalt zich een keer of wat, waarna een langduriger duik volgt. Heb je geluk, dan hoor je bij het bovenkomen een kort, snuffend geluid.”