Wetenschap

„Nederlandse bedrijven zuchten onverdiend onder vuil imago”

Offshore in de beklaagdenbank

Door J. Reijnoudt en N. Sterk
De offshore is smerig en vervuilend. De offshore is gevaarlijk. Twee ideeën die er bij de meeste olie- en gasverbuikers aan de wal zijn ingeramd door media en milieubeweging. „Wij staan per definitie in het beklaagdenbankje”, zegt Aart Kijk in de Vegte, milieuadviseur van olie- en gasmaatschappij Wintershall. „Terwijl we het altijd netjes melden als we, ook nog door overmacht, door een rood stoplicht rijden”.

Kijk in de Vegte noemt een praktijkvoorbeeld. „De bevoorradingsboot ligt in zwaar weer langszij. Om dieselolie te bezorgen, onder andere voor onze generatoren. Door het onstuimige geslinger van de boot breekt op een gegeven moment een koppeling van de brandstofslang en er gaat een paar liter diesel overboord. Grote hoeveelheden kunnen het niet zijn, want de slangen hebben breekstukken die zich bij een calamiteit vanzelf sluiten. Doet zich zo'n ongelukje voor, dan melden we dat zelf. Altijd. Ook als het 's nachts gebeurt en de olie 's morgens allang verdwenen is. Elk geval maken we zelf bekend bij de kustwacht, die het Staatstoezicht op de Mijnen inlicht. Die maakt proces-verbaal op, daarna wordt de officier van justitie ingelicht. We melden zélf, terwijl elke morsing ons minimaal 100.000 gulden boete kan kosten.”

Hij pakt er de grafiek ”Bronnen van minerale olie op het Nederlandse deel van het continentaal plat” bij uit het meest recente jaarverslag van het Staatstoezicht op de Mijnen, de instantie die voor het ministerie van Economische Zaken alle mijnbouwactiviteiten in de gaten houdt. „Scheepvaart operationeel 12 procent, scheepvaart incidenteel 5 procent, scheepvaart illegaal 31 procent... Weet je wat de eigenaar van een schip betaalt dat illegaal loost? Niet meer dan 500 gulden, en meestal is de identiteit van het schip of de eigenaar niet eens te achterhalen.”

De lijst van Staatstoezicht is langer. „Havenslib 3 procent, aanvoer rivieren 5, neerslag uit de atmosfeer 2 en aanvoer via Het Kanaal 41 procent. Exploratie en productie van gas en olie nemen samen 1 procent voor hun rekening.” Het jaarverslag stelt „met enige trots dat ten gevolge van het vrij strikte toezicht door de dienst in samenwerking met de directie Noordzee van het ministerie van Verkeer en Waterstaat (luchtsurveillance), de meldingsdiscipline groot is en er grote inspanningen worden geleverd om de hoeveelheid olie die in zee terechtkomt zo klein mogelijk te houden.”

Greenpeace
„Wij horen bij de schoonste landen, samen met Denemarken”, zegt Kijk in de Vegte, zelf ooit 5 jaar hoofd mijnbouwinstallatie (HMI) op platform K13-A/K13-C van zijn huidige baas. „Engeland en Noorwegen, vooral olieproducenten, zijn de grote vervuilers. Duitsers hebben nog niet echt een naam op dit gebied en ook Frankrijk heeft weinig offshore. De Engelsen zijn de smeerpoetsen in dit deel van Europa. Greenpeace filmt en fotografeert graag Britse platforms. Na verspreiding van de beelden worden we vervolgens allemaal over één kam geschoren.”

Dat de onwetende burger de heersende opinie napraat vindt de milieuman nog tot daar aan toe, „hoewel: Voor wie halen wij de brandstof uit de Noordzeebodem?” Veel erger is, zegt hij, „het onbegrip bij de instanties en het chronische gebrek aan kennis. In dat opzicht verschillen Greenpeace en Verkeer en Waterstaat weinig van elkaar. In de politiek weet zeker bijna niemand waarover het gaat. Ik heb wel eens een goedgebekte dame uit de politiek mee aan boord van dit platform genomen. Vanaf het begin gilde ze bijna van enthousiasme, ze wist niet wat ze zag. Politici die over offshore beleid meepraten, zouden hier een keer langs moeten komen.”

Foute denktrant
De overheid voert, zegt Kijk in de Vegte, ten aanzien van de offshore een brongericht beleid, terwijl een effectgericht beleid veel beter zou voldoen. „Wij moeten aan de bron tot het uiterste gaan om de laatste geringe hoeveelheden kwalijke stoffen uit ons overboordwater te halen, terwijl die lager zijn dan de achtergrondconcentraties die in zee aanwezig zijn en geen effect hebben op het milieu. Volgende maand geldt een nieuwe MER-plicht (milieueffectrapportage, red.), waarbij het aandeel zware metalen verder naar beneden moet. Dat is de vrucht van uitvoerig, vele miljoenen kostend onderzoek en het gevolg van een verkeerde denktrant ten aanzien van deze bedrijfstak. In 1995 sloten offshore en overheid nota bene een milieuconvenant.”

De grote verschillen in securiteit per land verklaart Kijk in de Vegte met verwijzing naar de Europese regelgeving. „De regels die Europa stelt, laten volop ruimte voor een eigen interpretatie. Nederland interpreteert het nauwst, wij zuchten over een klein beetje zware metalen, maar in Engeland liggen ze daar niet wakker van. Het Ospar-verdrag (Oslo-Paris-Commission, red.) zou daar beter op toe moeten zien.”

De sector zou heel graag zien dat een kwantiteitsnorm werd gehanteerd in plaats van de geldende kwaliteitsregels. „Gasplatforms op de Noordzee produceren gemiddeld per dag ongeveer 10 kubieke meter vuil water per platform. De opgelegde norm van 40 milligram per liter is voor ons heel moeilijk te halen. Olieplatforms produceren per dag meer dan het tienvoudige aan vervuild water. Een hoevéélheid vervuiling heeft effect op het milieu. Als de kwántiteitsnorm gaat gelden boven de kwáliteitsnorm, is het milieu daar per definitie beter mee af. Engeland en Noorwegen lozen bijvoorbeeld ook alle radioactiviteit die bij boringen en winning meekomt. Nederland is echt in alle opzichten het oppassendste jongetje van de klas.”

Convenant
Het in '95 afgesloten convenant tussen overheid en offshore behelst bijvoorbeeld een energiebesparing van 20 procent in 2000 ten opzichte van 1990. Ook het omgaan met radioactiviteit werd daarin vastgelegd. „Wij zitten nu al op 25 procent minder energie en er zit nog meer in. Op de Meerjarenafspraak (MJA) uit 1995 volgt binnen afzienbare tijd wellicht een MJA-2. In dat kader wordt op dit moment gepraat over de uitstoot van CH4 (methaan) op de gaswinningsplaatsen. Nu gaat dat zo de lucht in, zonder vlam. Gaan we het in de toekomst affakkelen? Hebben we liever CO2in de lucht dan de ozonkiller CH4?”

Hoewel hij „best content” is met het afsluiten van een convenant, een afspraak op basis van vrijwilligheid, is het juist het vrijwillige karakter dat Kijk in de Vegte dwarszit. „De term vrijwillig klopt niet. In de Nederlandse situatie is er te weinig sprake van vrijwilligheid. Een iets coulantere houding van de overheid in onze richting zou heel prettig zijn. Wij zouden graag meer balans zien tussen waar je veel aan kunt doen en waar je minder aan kunt doen. We zouden erg gebaat zijn bij branchegerichte emissie-eisen.”

Een ander heet milieuhangijzer betreft het opruimen van oude productielocaties. Volgens Kijk in de Vegte kan daar onder de huidige wet- en regelgeving nauwelijks iets bij mis gaan. „Wij hebben inmiddels vier plekken verlaten. Eén platform is gesloopt en voor schroot verkocht. De L8-A is een hergebruikt platform –was voorheen K13-D– en twee zijn er ontmanteld en staan in Engeland te koop. Van onze platforms is 98 procent recyclebaar, en de afspraak geldt dat we het continentaal plat achterlaten zoals we het aantroffen. De poten worden 6 meter onder de zeebodem afgezaagd met waterjet-techniek of explosieven, de put gaat vol cement. Klusje van een paar dagen.”

De veiligheid en stabiliteit van de platformconstructie staat gedurende de tijd dat de installatie werkt onder voortdurende controle. Anodes op de poten signaleren roestvorming, oplossen en aanvreten en ook de lassen worden gecontroleerd. „Wordt getwijfeld aan de blijvende stijfheid van de constructie, dan worden extra buizen ter versteviging tussengelast”, aldus Kijk in de Vegte.