Wetenschap |
TU Delft speurt explosieven op met radarsystemenNooit meer prikken naar landmijnenR. Pasterkamp Ze zijn goedkoop en worden willekeurig rondgestrooid. Angola, Cambodja, Bosnië; overal liggen restanten van de gruwelijke oorlogen die in de landen woedden. Niemand weet het precies, maar schattingen gaan ervan uit dat er wereldwijd nog meer dan 100 miljoen mijnen verborgen liggen. Nog dagelijks eisen mijnen tientallen burgerslachtoffers, meestal boeren en spelende kinderen. Vooral de zogeheten antipersoneelsmijn is een beruchte sluipmoordenaar. Het tuig is zo aangebracht net onder de grond dat het de soldaten niet doodt maar ernstig verwondt. Immers, in een oorlog is er veel meer werk aan een gewonde (afvoer, operatie, hospitaal) dan een dode soldaat. Het ruimen van mijnen is een tergend langzame en uiterst kostbare operatie. De huidige ruimsnelheid van iemand uitgerust met een metaaldetector is maar 11 vierkante meter per persoon per dag. Het ruimen van een mijn, die zelf maar een paar tientjes doet, kost ongeveer 2000 gulden. Daarbij komt dat de moderne metaaldetectoren te vaak vals alarm geven (gemiddeld een keer per vierkante meter) en plastic mijnen onopgemerkt blijven. Eigenlijk is op dit moment de enige betrouwbare, maar tegelijkertijd levensgevaarlijke ruimingsmethode het prikken met een stokje waarbij de bodem centimeter voor centimeter wordt afgetast. Per 1 maart treedt een internationaal verdrag in werking dat productie, bezit, handel en uiteraard gebruik van landmijnen verbiedt. Nederland heeft zich aan dat verdrag geconformeerd. Voor het ruimen van de mijnen wereldwijd is een periode van 10 jaar uitgetrokken. De Verenigde Naties eisen een betrouwbaarheid van 99,6 procent bij de ontmijning. Met de huidige detectoren is dat niet mogelijk. Uitdaging Lighthart maakt een vergelijking met de brandweer. Bij ieder alarm rukken ze uit. Van tevoren weten ze niet of het vals of echt is. Maar ieder alarm vereist dat men alert reageert. Bij het speuren naar mijnen onder de grond stuit men op grofweg drie problemen, aldus Ligthart. Eén: plastic mijnen zijn met de huidige sensoren niet te vinden. Twee: sommige mijnen zitten in natte grond en zijn onbereikbaar voor radargolven. Drie: 100 procent dekking van een oppervlak is er nooit. 't Is net als bij het grasmaaien. Dan sla je ook wel eens een stukje over. Radar Het onderzoek van Ligthart gaat absoluut een stap verder doordat het voor de eerste keer twee geavanceerde radarsystemen combineert. De ene radar spoort het voorwerp op, de andere bekijkt wat het precies is. Voorwaarde is dan wel dat in het geheugen van de radar alle mogelijke reflectorsignalen van landmijnen zijn opgeslagen. Het is een zeer ambitieus programma, erkent Ligthart, want er zijn ongelooflijk veel verschillende mijnen. Hij denkt in 2004 een productierijp prototype op te kunnen leveren. Zijn onderzoek wordt voor de eerste twee jaren gefinancierd met 2,7 miljoen gulden van de Technologiestichting STW. Bij succesvolle tussentijdse onderzoeksresultaten is nog eens twee jaar vervolgfinanciering toegezegd. Leidingen De TUD werkt al langer met grondradar. Zo werd in 1993 op verzoek van nabestaanden geprobeerd in een natuurgebied de begraafplaats te achterhalen van zestien slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog. Ook voor bijvoorbeeld lekken in leidingen en bij inspectie van rioleringen wordt grondradar gebruikt. We leven nu eenmaal in een soppig landje, zegt Ligthart, die hoge verwachtingen van zijn onderzoek koestert. We zitten hier wel in een hoge toren met ruim zicht maar met dit onderzoek moet het mogelijk worden op en onder de grond te kijken. |