Wetenschap |
Bezinning op kloneren vergt meer dan emotieve reactiesDolly en andere toestandenDoor prof. dr. P. Schotsmans Het uitgangspunt van Verzele is immers even simplistisch als gebrekkig ethisch: Alleen wat ik wil, is goed. Dit is duidelijk geen ethische reflectie, laat staan een ethisch standpunt. Het is een van de vele emotionele houdingen waarmee de ethicus wel rekening moet houden, maar die bij de afweging van een rationeel gewetensoordeel moeten getoetst worden aan een rationeel onderzoek van het menselijk wenselijke. Enkele kritische overwegingen mogen dit verder verduidelijken: vooreerst 'vergeet' Verzele (toch een man van de wetenschap?) te verwijzen naar het therapeutisch kloneren, bijvoorbeeld neurale cellen voor de genezing van Alzheimer, gebruik van kloneren voor huidtransplantaties en dergelijke. Hij heeft het vrijwel uitsluitend over het reproductief kloneren, wat vanuit ethisch standpunt natuurlijk de meeste vragen oproept. Maar het onderscheid niet maken getuigt van weinig wetenschappelijke kwaliteit. Hedonistisch Voor een goede ethische uitklaring is dus meer nodig dan het 'spuien' van dergelijke emotieve reacties (zie ook G. de Wert, Het schaap kan nu worden gekopieerd, de volgende stap is de gekloonde herder, in NRC Handelsblad, 12 maart 1997). Ik begin daarom reeds bij het noodzakelijk onderscheid dat men moet maken inzake de toepassingen bij dieren en bij mensen. Vermits ze hopelijk in die volgorde zullen gebeuren, begin ik bij de dieren. Taaislijmziekte Kloneren bij dieren, zoals dit gebeurde bij het Schotse schaap Dolly, kan waarschijnlijk mogelijkheden creëren voor het produceren van eiwitten of enzymen, nodig voor de behandeling van bepaalde ziekten, bijvoorbeeld voor de productie van enzymen die men kan gebruiken bij het genetisch remediëren van erfelijke aandoeningen (zoals de taaislijmziekte). Dit kan uiteraard leiden tot het instrumenteel gebruik van dieren, waardoor men zoals ook bij xenotransplantaties dit strikt zou moeten controleren en zich zou moeten beperken tot dieren die voor consumptie in aanmerking komen. Een ethisch grondprobleem bij het opzetten van medisch-wetenschappelijk onderzoek blijft dus wel het statuut van dieren. Zoals ik dit reeds in verband met xenotransplantaties heb geschreven: het medische weten en kunnen maakt het nu mogelijk deze solidariteit (onder mensen) te verbreden naar andere wezens in de schepping. Vanuit een personalistische invalshoek deert het me niet te stellen dat ik het een goede zaak vind dat deze verbreding vooral de mens ten goede zal komen. De doelstelling is volstrekt legitiem, op voorwaarde dat men ze kan verzoenen met een diepgaand respect voor de dieren, zoals voor de schepping in haar geheel. Dit betekent dus dat we op maatschappelijk vlak moeten komen tot een consensus omtrent dierexperimenten. Op dit gebied zijn er reeds aanzienlijke initiatieven genomen en bestaat er in België reeds een specifieke experimentencommissie. Het lijkt me de taak van deze commissie om mogelijke experimenten met kloneren bij dieren te sturen en aan kwaliteitscontrole te onderwerpen. 'Reserveonderdelen' Er rijzen drie grote bezwaren. Vooreerst zijn er mogelijke medische risico's die men (zeker nu nog) niet kan voorzien (bijvoorbeeld kanker als het resultaat van tijdens het leven accumulerende genmutaties). Er zijn ook psychosociale risico's: wat betekent zo'n procedure voor het zelfbeeld en het gevoelen van eigenwaarde van de betrokkene? Op het ethische vlak rijzen er vooral bezwaren tegen mogelijke eugenetische toepassingen: kan men toelaten dat mensen voor andere mensen gaan bepalen welke structurele eigenschappen zij zullen of moeten hebben? Men kan analogisch vergelijken met de problematiek van de geslachtskeuze: ook hier wil men ingrijpen in een structureel menselijk kenmerk, waardoor men ten principale de vrijheid van de ander inperkt. Verder zal een mogelijke toepassing bij mensen ook vereisen dat embryo's worden gecreëerd voor onderzoeksdoeleinden. Hier komt het oude principe van Kant op de proppen: Handel zo dat je de mensheid zowel in je eigen persoon alsook in de persoon van ieder ander te allen tijde tevens als doel en nooit uitsluitend als middel gebruikt. Kan men menselijk leven zomaar instrumentaliseren voor medische doeleinden? Het creëren van embryo's voor onderzoek werd trouwens in de recente Conventie voor de Bio-Ethiek van de Raad van Europa verboden. Het blijft in verband met toepassingen bij mensen uiteraard nog altijd de vraag of een gekloonde mens (genotypisch gelijk) eenzelfde karakter, intelligentie, persoonlijkheid zal ontwikkelen als de persoon van wie hij gekloond werd. Er is de invloed van het lichaam van de draagmoeder, de opvoeding, de sociale context. Dit ontkennen zou ook getuigen van een verregaand genetisch determinisme. Banvloek Zoals men dit ook in de jaren '70 heeft gedaan met de recombinant-DNA-techniek, kan er hierdoor bezinning ontstaan en kunnen richtlijnen worden afgesproken voor de verdere toepassing. Hierdoor wordt een ethisch debat mogelijk, waarbij men zich niet vastspijkert in absolute pro- of contrahoudingen, maar komt tot een evenwichtige bezinning. Een moratorium dus en geen verbanning, of nog anders: behoedzaamheid is geboden. Dit veronderstelt alvast voor België dat het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek de mogelijkheden krijgt om zijn werkzaamheden verder te ontplooien. Het veronderstelt ook dat we in dit land meer aandacht besteden aan het uitwerken van een consensusmodel, waardoor mogelijke reglementering de vertaling kan worden van het zoeken naar minimale consensus. De auteur is hoogleraar medische ethiek en directeur van het Interfacultair centrum voor Biomedische ethiek en recht van faculteit Geneeskunde aan de Katholieke Universiteit Leuven. Verder is hij voorzitter van de Europese Associatie van Medisch-Ethische Centra, en katholiek priester bij het Aartsbisdom Mechelen-Brussel. |