Wetenschap

Nog even roosters verplaatsen, en het ecoduct Kootwijk is klaar

Noord en zuid weer
met elkaar verbonden

Door N. Sterk
Een enkele weg en wat bospaden in de omgeving van het ecoduct gaan dicht en worden beplant met bomen. Een ruiterroute wordt omgelegd. „Om de rust rond de wildwissel te garanderen”, zegt wildbeheerder Hans Snel van Staatsbosbeheer. Hij verwacht dat de dieren snel aan het ecoduct zullen wennen. „Beesten hebben heel gauw in de gaten dat een bepaalde verstoring voor hen niet gevaarlijk is”.

Regelmatige passanten op de A1 tussen Amersfoort en Apeldoorn konden de afgelopen weken vaststellen dat de planning van Rijkswaterstaat aardig uitkwam. Vermeldde het bouwbord dat het ecoduct in september '98 klaar zou zijn, het bouwwerk wás eind september klaar. De overvloedige regen die de afwerking enige tijd stillegde omdat het terrein onbegaanbaar was, bracht daarin geen verandering. Dezer dagen worden rasters geplaatst, en wordt het terrein rond en op de wildwissel beplant. De aan de zuidkant aangelegde drinkplaats vult zich op dit moment met het regenwater dat op de noordelijke 'tunnelbuis' wordt opgevangen en via een pijp naar de met leem beklede put vloeit. Aan de noordkant van het ecoduct is het Kootwijkerveen de lokkende drinkplek.

Eind dit jaar draagt het 200 jaar oude Rijkswaterstaat het beheer van het wildviaduct over aan het volgend jaar één eeuw bestaande Staatsbosbeheer. Vanaf dat moment kan de automobilist de naam lezen die nu nog achter een plank schuilgaat: Harm van de Veen-ecoduct. Harm van de Veen werd in 1945 in Apeldoorn geboren, studeerde biologie en zette zich onvermoeibaar in voor zo natuurlijk mogelijk functionerende ecosystemen (leefgemeenschappen), in het bijzonder op de Veluwe.

Van de Veen vond dat als je iets natuurgebied noemt, het dan ook als zodanig moet werken. Hij spande zich in om de ecologische verbindingen tussen de verschillende delen van het versnipperde Veluwemassief te herstellen. In 1991 stierf de bevlogen natuurbeschermer plotseling. In datzelfde jaar verscheen, mede van zijn hand, het boek “De Veluwe natuurlijk!”.

A12/A28
De A1 werd begin jaren zeventig dwars over de Veluwe aangelegd om de oude rijksweg Amersfoort-Apeldoorn te ontlasten van het groeiende snelverkeer. „Ik denk privé wel eens: hadden we toen de huidige inzichten gehad over natuurbeheer, dan was misschien wel besloten de A12 en/of de A28 heel breed te maken als west-oostroute(s) en was de Midden-Veluwe wellicht gespaard gebleven”, zegt Snel.

Nu ligt de A1 er, en bij de aanleg leefde er nog niet het idee om passages voor dieren te bouwen. Speciaal het weggedeelte tussen Stroe en Ugchelen is voor veel diersoorten een onneembare barrière. De middenberm is er soms 40 meter breed, en aan beide zijden van de weg staan 2 meter hoge rasters voor grofwild. Want wat er gebeurt als je een edelhert voor je auto krijgt bij 120 kilometer per uur, daar moet niemand aan denken. Wildbeheerder Snel herinnert zich in dat verband het roemruchte “Imbos-hert” dat in de buurt van waar nu de wildwissel Terlet ligt, elke herfst verschillende keren keurig de A50 overstak zonder dat er ooit wat gebeurde. „Dat zullen we maar als uitzondering beschouwen”.

Het ecoduct bij Kootwijk is het vierde in ons land. Het eenvoudige wildviaduct bij Terlet en de fraai vormgegeven oversteekplaats bij Beekbergen/Woeste Hoeve brengen de oost-westverbinding over de A50 tussen Apeldoorn en Arnhem tot stand en het ecoduct Boerskotten achter Oldenzaal overbrugt op die plaats de A1. Rijkswaterstaat meldt over Boerskotten dat het wildviaduct zo is 'ingeburgerd' dat er overdag zelfs reeën op slapen. Voor de A1 is de bouw van nog een ecoduct in studie, weet Snel: „In de buurt van Hoog Buurlo, dus iets oostelijker dan Kootwijk”.

Voorjaarsstand
In de faunabeheerseenheid (fbe) waarvan de boswachterij Kootwijk deel uitmaakt, geldt als „gewenste voorjaarsstand” voor het roodwild, de edelherten, een aantal van 160 stuks. Voor zwartwild (zwijnen) en reeën gelden aantallen van respectievelijk 140 en ongeveer 500. „Reewild is veel moeilijker te tellen omdat die beesten meer individueel leven dan de andere soorten. Een roedel edelherten laat zich gemakkelijker inventariseren”.

Aan de noordzijde van het nieuwe ecoduct zijn de aantallen vergelijkbaar. Hoewel een aantal van 160 stuks roodwild voldoende is om inteelt te voorkomen en een gezonde populatie op de been te houden, is de uitwisseling van genetische eigenschappen die het ecoduct met zich meebrengt, een goede zaak, zegt Snel. „En vooral de mannelijke edelherten zijn in bepaalde tijden van het jaar erg treklustig, dus het is heel mooi dat hun leefgebied sterk wordt uitgebreid”.

Tegelijk tekent zich daarbij de keerzijde af van het vergrote areaal. „Hoe groter het leefgebied, hoe meer trekbewegingen, hoe meer secundaire wegen worden overgestoken. Dat betekent wellicht meer verkeersslachtoffers in de toekomst, zeker omdat ten noorden van de A1, bij Uddel, Garderen en Speuld, maar ook bij het militaire kamp en het Kroondomein veel rasters de dieren nog beperken in hun vrijheid. Ze zullen vaker de secundaire wegen, bijvoorbeeld de Amersfoortseweg en de weg tussen Nieuw Millingen en Harderwijk, oversteken”.

Geen drijfjachten
Het roodwild wordt in principe niet meer bijgevoerd, vanuit het SBB-principe “wild naar draagkracht”. Voor zwartwild zijn tijdens de afschotperiode (van juli tot en met januari) hier en daar voederplekken waar elke dag een kleine hoeveelheid lokvoer wordt neergelegd. „Om overtollige dieren goed af te kunnen schieten en een verantwoorde selectie te kunnen maken. Hier worden geen drijfjachten gehouden”. Is de gewenste voorjaarsstand voor wilde zwijnen 140 stuks in de zuidelijke fbe, in de herfst kunnen het er wel 600 zijn. „Veel eikels, grote worpen, weinig eikels, kleine worpen”, zegt Snel. Wat dat betreft belooft ook het volgend seizoen veel dieren.

Voor het afschot van roodwild gelden heel andere aantallen. Van de 160 dieren is de helft vrouwelijk. Van die tachtig stuks krijgt ongeveer 70 procent een kalf, in theorie een aanwas van 56 stuks. Het jaarlijkse afschot wordt bepaald na aftrek van verkeersslachtoffers en het enkele dier dat „nog ten prooi valt aan stroperij”. Reewild loopt het gemakkelijkst onder een auto, zwartwild wat minder en edelherten procentsgewijs nog wat minder. „Een enkele keer gaat er ook nog eentje hups in de kofferbak, en wij vinden natuurlijk ook nog wel eens een manlijk edelhert dat het slachtoffer werd van zijn rivaal, letterlijk doorstoken”.

Verkeerslawaai
Boven op het ecoduct valt het verkeerslawaai mee, al blijft het aanzienlijk. De grondwallen van anderhalve meter hoog langs de randen houden het directe licht van de koplampen tegen. Van bovenaf heeft de oversteekplaats min of meer de vorm van een zandloper. De doorgang is in het midden zo'n 40 meter breed. Tussen de grondwallen is het ecoduct afgedekt met een halve meter dikke laag met weinig humus, afkomstig van het Kootwijkerveen. Door de armoede van de bodem zal de begroeiing bovenop een open karakter houden. De grondwallen zijn wél humusrijk en worden beplant met bomen en struikgewas.

De bestaande viaducten en onderdoorgangen op het gedeelte A1 tussen Stroe en Apeldoorn zijn de afgelopen jaren al aangepast voor de passage van dieren. „Die tunneltjes worden echter niet gebruikt door het roodwild. Misschien dat een enkele ree of een zwijn zich er een keer in waagt, maar daar houdt het dan ook wel mee op”.

„Staatsbosbeheer is heel blij met het ecoduct”, zegt Snel, „maar we zouden nog gelukkiger zijn als de rasters aan de noordzijde, richting Kroondomeinen, zouden worden verlaagd, zodat het roodwild ook daarnaartoe kan. Staatsbosbeheer vindt het jammer dat de gedachte van één groot, aaneengesloten Veluws natuurgebied nog niet elke terreinbeheerder aanspreekt. Daardoor blijven delen van de Veluwe nog onbereikbaar of onuitwisselbaar voor het wild”.