Wetenschap

Brandweer onder vuur

G. ten Voorde
De tijd is voorbij dat de brandweer het goed heeft gedaan als een brand is gedoofd. Korpsen krijgen de komende jaren zware kritiek te verwerken. Die voorspelling doet regionaal commandant J. D. Berghuis van het korps Rotterdam-Rijnmond. Want bij elke inzet gaat er volgens hem wel iets fout. De brandweer onder vuur.

Brandbestrijders krijgen het moeilijk. De spuitgasten worden steeds vaker geconfronteerd met ondergrondse bouwconstructies, overdekte snelwegen en de toenemende verdichting van woonwijken. „Het aantal boerderijbranden in ons land neemt af, terwijl het aantal chemische branden in verhouding sterk groeit. Een boerderijbrand is eenvoudig te blussen. Daar hoef je alleen maar een grote hoeveelheid water te gooien. Een doorsnee brand is vandaag de dag vele malen complexer”.

Om de dreigende problemen het hoofd te bieden, pleit Berghuis vurig voor een goede opleiding van brandbestrijdingspersoneel. Iedere brandweerman moet volgens hem ieder jaar minstens „één warme oefening” meemaken. „Niet zozeer met veel vuur en veel hitte, maar wel met effectieve trainingen met perslucht, adembescherming, gevaarlijke stoffen, noem maar op. Om te leren functioneren onder benarde omstandigheden”.

De brandweercommandant is om die reden blij met de mogelijkheden van brandoefencentrum Risc. „Als we een woonwijk bouwen, maken we er ook een speeltuin bij. Een geïndustrialiseerde, dichtbevolkte samenleving als Rijnmond moet dan toch zeker over adequate trainingsfaciliteiten beschikken”, zo stelt hij. Pleidooien voor de opheffing van Risc, zoals die in recente discussies naar voren kwamen, wijst de brandweercommandant van de hand.

Hij is verheugd met de nieuwe koers, waarbij het bedrijf zich vooral richt op het oefenen van realistische calamiteiten. „Risc heeft de achterliggende jaren nogal eens de neiging gehad om steeds meer spektakel te zoeken”.

Bij de brandweer kan door oefening nog veel worden verbeterd, is de stelling van commandant Berghuis. Het aantal bedrijfsongevallen is volgens hem relatief hoog. „Als je de ongevallencijfers tijdens een professionele inzet vergelijkt met bijvoorbeeld de bouw of de chemische industrie, dan scoort de brandweer slecht”.

Toch ligt hij niet wakker van de kritiek op zijn organisatie. „De brandweer moet de durf hebben om kritisch naar zichzelf te kijken. Tot nu toe vindt alleen bij Dakota- en Hercules-rampen een evaluatie door de Inspectie voor het brandweerwezen plaats. Dat moet beter. Want bij elk optreden gaan er dingen mis. Van die fouten moet je leren. De brandweer moet haar fouten durven toegeven. Want voortdurende bijna-ongevallen krijgen na 400 keer een scenario met dodelijke afloop”.

Het korps in Rotterdam heeft daarom op eigen initiatief een “audit” ingesteld, een commissie die over de schouders van de spuitgasten meekijkt bij de aanpak van middelgrote tot grote calamiteiten. Bij de grote chemische brand bij CMI in Rotterdam –die Spijkenisse bedekte met oranje poeder– heeft een crisisonderzoeksteam in „optimale vrijheid” z'n werk kunnen doen.

Naar aanleiding van de evaluatie van een brand in een sporthal in Capelle aan den IJssel heeft de commissie forse kritiek gespuid. Drie ingesloten brandweerlieden bleken destijds onbereikbaar te zijn, doordat de portofoons van de brandweer van Capelle en Rotterdam niet op elkaar waren afgestemd. Dergelijke kritiek belandt uiteindelijk op het bordje van de Rotterdamse gemeentebestuurders.

De brandweercommandant voor Rijnmond voelt niet veel voor het landelijk opleggen van dit soort toezicht. „Een verplichting levert alleen maar leugenbriefjes op. Het moet tussen de oren van de mensen zitten. Brandweerlieden moeten zelf overtuigd zijn van de noodzaak een goede inzet te plegen en fouten in alle eerlijkheid onder ogen te zien”.

Toch zal de brandweer altijd met een wonderlijke paradox blijven kampen, verklaart Berghuis. „Want hoe slechter het met de integrale brandveiligheid is gesteld, hoe groter de branden zijn die uitbreken. Maar ook hoe groter de waardering is voor de inzet van de brandweer”.