Wetenschap

Grote turbinebouwers werken aan offshore-plannen

Molenfabrikanten
gaan samen in zee

Door J. Reijnoudt
De grote kansen voor windenergie liggen niet langer op land maar in zee. Experts op dit gebied zien al net zo makkelijk windparken als boortorens in de Noordzee verrijzen. Een grote buitenlandse windmolenbouwer is al in de race om voor de Nederlandse kust een park te realiseren.

De windmolen op zee moet in alle opzichten veel groter worden dan die op het vasteland, vindt ir. M. A. Schubert van het Duitse ingenieursbureau Aerodun. De grootste beschikbare windturbine heeft op dit moment een capaciteit van ruim 1,5 megawatt. Daar hebben molenbouwers hun handen vol aan. Het zijn apparaten met een masthoogte van niet minder dan 85 meter en de wieken beschrijven een cirkel van ongeveer 70 meter. In totaal gaat het om tientallen tonnen staal. En als het op geld aankomt: de kleinste windmolen op land kost al gauw 200.000 tot 300.000 gulden.

Als de windmolenbouwers in zee gaan, ziet Schubert absoluut andere turbines voor zich. „Dat loont alleen als een molen een vermogen heeft van 4 tot 5 megawatt”, denkt hij. Ter vergelijking: een kleine elektriciteitscentrale is al gauw goed voor 500 megawatt (MW). Op zee wil Schubert dan ook een park van enkele tientallen windmolens realiseren.

Een turbine van 4,5 MW is geen kleinigheid, geeft de Duitse ingenieur toe. Zo'n apparaat heeft een wiekdiameter van 100 meter. Daar valt mee te leven en te werken, maar alleen al het gevaarte dat boven op de mast staat, de turbine met de wieken, weegt niet minder dan 45.000 kilo. In de 75 meter hoge mast zelf zit 110 ton staal. En over de prijs valt nog niet zoveel te zeggen. Het exemplaar ligt nog op de tekentafel en voordat er een demonstratiemolen van dit type in zee staat, is er minstens 20 tot 25 miljoen gulden besteed, stelt Schubert.

Plannen
De Duitse ingenieur is goed bekend met de Europese plannen voor windenergie op zee. Hij weet dat het Nederlandse ministerie van economische zaken vorig jaar november een persconferentie in het Haagse Nieuwspoort gaf over een park op de Noordzee, te bouwen in het jaar 2002 of 2003. In Denemarken hebben overheid en elektriciteitsbedrijven zich gezamenlijk verplicht tot een eerste offshore-park met een omvang van 100 MW, te realiseren in het jaar 2002.

„Maar dat zijn geen klussen voor een enkel bedrijf”, denkt Schubert. „Als een prototype van een grote molen al 20 miljoen kost, dan is een park met twintig turbines een zaak voor een Europees consortium. Dat willen we graag bij elkaar krijgen. Scandinavische bedrijven zouden sterke partners kunnen zijn, want die hebben al ervaring op het water. We denken verder aan firma's in Nederland, Duitsland en Engeland. De Britten zijn interessant omdat windenergie daar een beetje opkomt en omdat ze een geweldig lange kustlijn hebben”.

Schubert doet het voorkomen alsof bedrijven hevig geïnteresseerd zijn in het project. Hij deed zijn uitspraken vorige week op de grootste industriebeurs ter wereld, de Hannover Messe. Een kleine rondgang langs de windmolenfabrikanten van naam is daar niet moeilijk, want wie serieus mee wil doen, zet daar zijn product neer. Onder de vakbroeders oogstte NedWind uit Rhenen dan ook enige verbazing door zijn afwezigheid.

Een woordvoerder van de wel vertegenwoordigde Barneveldse molenbouwer Lagerweij neemt nauwelijks de moeite om serieus op het plan voor een nieuw type offshore-molen te reageren. Natuurlijk is zo'n molen te fabriceren, is zijn laconieke reactie. Het ziet er echter niet naar uit dat Lagerweij hiervoor belangstelling heeft.

Energiegigant
's Werelds grootste energiebedrijf, Enron Tacke, is wel zeer geïnteresseerd in zeewindmolens. Tacke is de niet zo bijzonder grote turbinebouwer die is gefuseerd met de Amerikaanse energiegigant Enron. Woordvoerder Mikael Jakobsson verklaarde vorige week dat zijn bedrijf met Siemens in zee gaat, speciaal met het oog op de Nederlandse offshore-plannen. Hij kan verder melden dat zijn bedrijf „in de markt is” om volgend jaar de eerste tien molens in Scandinavische wateren –preciezer wil hij het niet aanduiden– te plaatsen. „Het gaat daar om verschillende parken met in totaal dertig turbines”.

Enron Tacke wil daar ook een grotere molen plaatsen dan de grootste, 1,6 MW, die de firma nu kan leveren. Jakobssen wil alleen zeggen dat het om minstens 2,5 MW gaat.

De veelgehoorde moeilijkheden bij realisering van een windpark op zee, probeert Jakobsson te relativeren. Hij praat liever over de voordelen: een krachtige, constante wind en nauwelijks toenemende windsnelheden op wat grotere hoogte. Een molen op zee plaatsen, daar ziet Jakobsson niet tegenop. „We bouwen al jaren boortorens op zee. We kunnen dus werken met bekende technieken”. De verkoopleider van Enron-Tacke leverde ook, zij het toen nog via een ander bedrijf, de eerste 220 kilowatt molen in zee, voor de kust van Zweden bij Nogersund.

Jakobsson geeft toe dat het onderhoud van een windpark op 30 kilometer uit de kust geen eenvoudige zaak is, temeer daar storingen zich vaak voordoen bij hoge windsnelheden en het dan onmogelijk is om even bij een molen af te meren. „Een permanent bemand onderhoudsstation op zee zou een verbetering op dit gebied kunnen zijn”, denkt hij.

Concurrentie
Enige concurrentie heeft Enron-Tacke wel in de Scandinavische wateren. Het Deense Vestas is met 1800 werknemers nog altijd de grootste zelfstandige windmolenbouwer. Bovendien is dat het enige bedrijf met ervaring op grote schaal in de offshore-sector. In het Kattegat, tussen Denemarken en Zweden, staat een park met niet minder dan tien Vestas-molens.

De offshore-expert van het bedrijf, Martin Huus, kan melden dat zich in het Kattegat nog geen enkel onderhoudsprobleem heeft voorgedaan. En Vestas wil zijn marktpositie in zee graag versterken. Niet in de eerste plaats met het deelnemen in een consortium. „Daar zitten we niet op te wachten, maar we zullen het ook niet uit de weg gaan”, aldus Huus. Wel sleutelt Vestas actief aan een turbine met een grotere capaciteit voor plaatsing op zee. „Minstens 2,5 MW”, is alles wat Huus daarover kwijt wil.

Ook woordvoerder Jens Kuhlmann van de Deense bouwer Micon voelt weinig voor een toekomstig internationaal consortium. Dat is naar zijn idee ook helemaal niet nodig, want een turbine van 4,5 MW ziet hij absoluut niet zitten. „Daar geloof ik niet in”, stelt hij. Ook die Denen hebben al enige ervaring op het water. De molens die bij de Flevocentrale net buiten de dijk staan, zijn van Micon en voor de energiemaatschappijen NUON en EDON moeten de Denen een 100 MW park bouwen bij de Afsluitdijk.

Alle fabrikanten zijn van mening dat in West-Europa alleen op zee nog grote parken zijn te realiseren. Op het vasteland zijn de beste plaatsen inmiddels wel bezet en waar dat niet het geval is, is het vaak moeilijk om nog een vergunning te krijgen. Nederland staat bij de windmolenbouwers wat dat betreft slecht bekend.

Nederlandse doelstelling
De cijfers bewijzen dat beeld. De nationale Nederlandse doelstelling, vastgesteld aan het begin van de jaren negentig, was 1000 MW windenergie in het jaar 2000. Inmiddels is niet meer dan 325 MW geïnstalleerd, en een winst van 60 MW per jaar is voor Nederlandse begrippen al heel wat.

Bouwers vinden de Duitse en Deense markt daarom nogal wat interessanter. „De Denen hebben zichzelf verplicht om in het jaar 2030 de helft van hun elektriciteitsverbruik met wind op te wekken. Dat betekent dat ze dan 4000 MW geïnstalleerd moeten hebben”, zegt Schubert van het ingenieursbureau Aerodun.

In zijn vaderland gaat het ook niet slecht. Er staat ongeveer 2300 MW aan windvermogen opgesteld en alleen al in het eerste kwartaal van dit jaar werd er voor 137 MW aan turbines geplaatst. „Maar ook hier raakt het vol”, stelt Schubert. „De toekomst ligt op zee”.