Wetenschap

Betere stikstofbenutting bij snijmaïs

Met minder mest
evenveel mans

Door S. M. de Bruijn
Het penetrante luchtje dat boven de Achterhoek, de Gelderse Vallei en de Brabantse Peel hangt, is slechts een van de onprettige gevolgen van de gierkar. Minder opvallend maar minstens zo lastig is wat zich onder de grond afspeelt: de hoeveelheid nitraat in het grondwater stijgt langzaam maar zeker. Het roer moet om, te beginnen bij de snijmaïsteelt. Een Wagenings onderzoeker stelt een nieuwe teeltwijze voor waar de opbrengst niet onder hoeft te lijden.

De komende jaren gaat de burger in de zandgrondgebieden zo'n 200 tot 400 gulden per jaar meer betalen voor zijn drinkwater, vanwege de steeds hogere kosten van de waterzuivering. Die schatting gaf directeur D. Westendorp van de Consumentenbond vorige week, bij de dagvaarding van de Staat der Nederlanden. Een groep milieuorganisaties verwijt ons land niets te doen om een grove overschrijding van de Europese nitraatrichtlijn te voorkomen.

Nitraat in het grondwater is voor het overgrote deel –88 procent– afkomstig van dierlijke mest en kunstmest, zegt het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Probleemgebieden zijn vooral de zandgronden, waar de stikstofverbinding snel uitspoelt naar het grondwater. Daar betekent het uiteindelijk een gezondheidsrisico voor degenen die water drinken uit een eigen put en een probleem voor de waterleidingbedrijven die het grondwater zuiveren tot drinkwater.

Brussel wil dat het drinkwater niet meer dan 50 milligram nitraat per liter bevat. Dat is te bereiken door de bemesting te beperken tot 170 kilo stikstof per hectare per jaar, stellen de Europese bestuurders. Die hoeveelheid is beduidend minder dan de 250 kilo stikstof die bijvoorbeeld een doorsnee maïsteler op zijn akker brengt. Het snel groeiende gewas vraagt nu eenmaal een forse dosis mest. Nederland kon dus slecht uit de voeten met de nitraatrichtlijn en ontwikkelde een –wetenschappelijk beter doordacht– systeem: Minas, een mineralenbalans, die rekening houdt met wat er weer van de akker verdwijnt in de vorm van in het gewas ingebouwde stikstof.

Teelt aanpassen
Boeren mogen tevreden zijn met Minas, stelt ir. J. J. Schröder. „De voorgestelde mestwetgeving hoeft niet te leiden tot lagere opbrengsten bij snijmaïs”. Hij kom tot die conlusie op grond van het onderzoek dat hij de afgelopen veertien jaar verrichte aan het DLO-instituut voor Agrobiologisch en Bodemvruchtbaarheidsonderzoek (AB-DLO) in Wageningen. Morgen verdedigt hij aan de Landbouwuniversiteit zijn proefschrift, waarin de resultaten van het onderzoek beschreven zijn.

Of ook Brussel content is met Minas, is de vraag. Juist voor de gevoelige bodems voldoet het systeem niet, vrezen de bestuurders. Schröders experimenten bevestigen die vrees: bemesten volgens Minas betekent weliswaar geen opbrengstverlies, maar wel een twee tot drie keer hoger nitraatgehalte dan is toegestaan. Daarom wil het ministerie van landbouw een aanvullende mestbeperking voor de gevoelige gebieden. Hoe groot die korting wordt, is nog niet bekend. Schröder durft op grond van zijn proeven wel een schatting aan: „De mestgift op zandgronden moet met pakweg 30 procent omlaag om in 2008 aan de Europese richtlijn te voldoen”.

Daar zullen de boeren minder tevreden mee zijn, want dat kost hun 10 tot 40 procent opbrengst. Juist op de gevoelige bodems is snijmaïs een populair gewas: ongeveer 80 procent van de Nederlandse maïs groeit op de droge zandgronden. Minder mest betekent simpelweg minder maïs. „Dat hoeft niet als ze bereid zijn hun teeltwijze aan te passen”, reageert Schröder. De maatregelen die hij voorstelt zijn: minder maar efficiëntere bemesting, en de teelt van wintergewassen.

Rijeninjectie
Om te voorkomen dat een lagere mestgift leidt tot minder opbrengst, moet de boer ervoor zorgen dat de stikstof zo netjes mogelijk verdeeld is. Schröder deed experimenten met rijeninjectie van mest: vlak voor het zaaien van de maïs injecteerde hij een forse dosis drijfmest (120 kilo stikstof per hectare) in sleuven op de akker die 75 centimeter uiteenlagen. De volgende dag zaaide hij de maïs, 10 centimeter naast de sleuf.

Die techniek –het zogenaamde “plaatsen” van de mest– is niet nieuw. Boeren maken bij het zaaien van de maïs vaak gebruik van deze rijeninjectie, maar dan met kunstmest en met een veel lagere dosis. Het kost wat moeite om de kunstmest door dierlijke mest te vervangen, want er bestaan nog geen machines die in één werkgang kunnen mesten en zaaien. Daar staat tegenover dat de benutting van de 'precisiemest' tot 25 procent hoger is: minder mest betekent dus toch evenveel opbrengst. „Je dient de stikstof zo toe, dat de plant er goed bij kan”.

Boeren moeten ook beter opletten of het wel zin heeft de akker te bemesten. „Als ze in een koud voorjaar zien dat de jonge maïs geel is, denken ze dat het komt door stikstoftekort. Volgend jaar maar iets meer geven, is dan de reactie. Maar in negen van de tien gevallen is niet stikstofgebrek maar kou de oorzaak van het gele blad”.

Schröder ziet ook winst in een betere inzet van wintergewassen als rogge en Italiaans raaigras. „Na de maïsoogst blijft er altijd onbenutte stikstof in de grond aanwezig. De zogenaamde vanggewassen voorkomen dat die naar het grondwater uitspoelt. Een groot deel ervan komt terecht in de zode en de stoppels. In het voorjaar ploeg je het om of je zet de frees erin, en de komende weken komen de voedingsstoffen eruit vrij. Op die manier is het mogelijk om 40 kilo stikstof per ha over de winter heen te tillen. Ongeveer de helft daarvan komt ten goede van het maïsgewas in het volgende seizoen. De boer moet dan natuurlijk korten op de mestgift, maar dat gebeurt vaak niet”.

De Wageningse onderzoeker geeft toe dat zijn teeltwijze de boer geld kost: in plaats van de mest uit te rijden, moet hij ze tegen betaling leveren aan de Mestbank. Maar Schröder is ervan overtuigd dat zijn teeltwijze werkt. Hij doet ook onderzoek op het proefbedrijf voor melkveehouderij en milieu “De Marke”, in het Gelderse Hengelo. „Daar telen we ook maïs op droge zandgrond. Toch voldoet het nitraatgehalte in grondwatermonsters daar de laatste jaren keurig aan de norm”.