Nederlandse windturbines naar Expo'98 in PortugalEen wereldtentoonstelling zoals die nu in Lissabon nog letterlijk in de steigers staat, is voor een land een zaak van lange adem. Zes tot acht jaar voor de openingsdatum daar is, moet er een voorstel liggen bij het Bureau des Expositions International (BEI), te Parijs. Daar houdt een commissie de plannen tegen het licht en zet dat op groen als het thema in orde is en het organiserende land het vertrouwen van het bureau heeft.
Het verschijnsel wereldtentoonstelling heeft oude papieren. De eerste expo dateert uit 1851, met Engeland als gastland. Londen en Parijs hebben tot begin deze eeuw meer dan eens om strijd een expo binnengehaald. Soms verscheen er ter gelegenheid van de tentoonstelling een prestigeproject voor de lange termijn, zoals de Eifeltoren bij de expositie van 1889. In de twintigste eeuw toonden ook landen buiten Europa steeds meer belangstelling voor het fenomeen. Dat leidde in 1920 tot een internationaal verdrag waarvan in 1972 een geheel herziene versie tot stand kwam. Daarin is onder meer geregeld dat er A en B tenstoonstellingen bestaan. Lissabon valt in de B-categorie. Daarmee is het expositieterrein met 60 hectare van een beperkte omvang en de tentoonstelling heeft één centraal thema. Sinds de Tweede Wereldoorlog zijn er vier wereldtentoonstellingen in de A-categorie gehouden. De eerste, in Brussel, heeft in 1958 het Atomium opgeleverd, Montreal had in 1967 de tweede, Osaka organiseerde er een in 1970 en Sevilla was in 1992. Hannover werkt nu al hard aan de vijfde, te houden in het jaar 2000. Voorschrift Exposities in de A-categorie hebben al gauw een terrein dat vier keer zo groot is als dat van een B-expositie, weet O. Vorstman, directeur van de Stichting Nederland Wereldtentoonstellingen. Bovendien is het thema altijd algemener en bouwen landen bij een A-expo hun eigen paviljoen. Voor Vorstman is de A-categorie niet per definitie de beste. Veel landen hadden er moeite mee om invulling te geven aan het algemene thema uitvindingen bij de wereldtentoonstelling in 1992 in Sevilla. Vorstman, nu voor een paar maanden in Lissabon om de Nederlandse bijdragen daar te begeleiden, benadrukt dat een wereldtentoonstelling geen mondiale beurs is om zaken te doen. Je presenteert je als land en daarbij sluit je zo goed mogelijk aan bij het thema. Dat is voorschrift. Met zichtbare afkeuring vertelt hij dat de Chinezen in Sevilla allerlei oriëntaalse prullaria in hun paviljoen sleten. De organisatie moet zoiets verbieden. Ze heeft daartoe ook het recht, stelt Vorstman. In Lissabon sluit Nederland naadloos aan bij het door de Portugezen gekozen thema. Tussen Nederland en de Atlantische Oceaan ligt de Noordzee en die staat centraal in het vaderlandse paviljoen. We moeten daar niet aankomen met kaas, klompen, molens en tulpen. We moeten ons ook niet vermeien in historische beschrijvingen over onze band met de zee. Dat doen de Portugezen al. De bezoeker van het Nederlandse paviljoen krijgt wel zicht op zee. Een brede lage opening in de gevel biedt toegang tot een onderwatergebied. Die glazen ruimte heeft de vorm van een golf. In de vloer gebouwde monitoren tonen beelden van het leven in zee en uit de boxen ruist de branding. Door een uitsparing in de glazen golf leidt de weg omhoog, de dijk op. Bij 3 meter boven 'NAP' waant de bezoeker zich buiten, want op een scherm van 3,5 bij 30 meter tonen in elkaar overlopende beelden wat iemand ziet als hij in Nederland op een zeedijk staat. Beneden liggen een paar grote betonblokken ter bescherming van de kust. Pal achter de dijk draaien vijf grote windturbines tegen de achtergrond van een polderlandschap. Sponsors Slechts een klein deel van de benodigde 6 tot 7,5 miljoen gulden voor de Nederlandse deelname haalt Vorstman via sponsorgelden binnen. De sponsor zal er zijn naamsbekendheid nauwelijks mee vergroten, gezien Vorstmans strenge regels. Mocht hij van de grootste Nederlandse luchtvaartmaatschappij ettelijke tienduizenden guldens krijgen om gasten of personeel gratis tussen Amsterdam en Lissabon te laten vliegen, dan hoeft de maatschappij er niet op te rekenen dat het tapijt in het paviljoen wel blauw zal zijn. Hoogstens schroeft Vorstman een paar bordjes aan de wand van bedrijven die een steentje bijdragen. Op een enkele uitzondering na, bouwt geen van de meer dan 150 deelnemende landen in Lissabon een eigen paviljoen. De Portugese autoriteiten hebben het schrikbeeld van Sevilla voor ogen. Voor de wereldexpo van '92 zette daar een groot aantal landen bijzondere onderkomens neer. Vorstman: Ongetwijfeld waren ze leuk voor de expositie, maar nu is het er een desolate toestand. Veertig niet-demontabele gebouwen bleven staan en daar zijn er tot nu toe acht van in gebruik. Stadsvernieuwing De Portugezen willen daarvan leren. Ze hebben een verlopen industriegebied van Lissabon omgezet in een 60 hectare grote bouwput. Een kleine 10.000 mensen werken daar nu bijna dag en nacht om op 22 mei de wereld te laten zien dat de Portugese hoofdstad de perfecte plek is voor de organisatie van een wereldexpo. De miljoenen bezoekers kunnen dan tegelijk zien dat het expositieterrein deel uitmaakt van een stadsvernieuwingsgebied van ongeveer 300 hectare. Daarin verrijst een nieuw stedelijk centrum dat in de jaren na de wereldtentoonstelling uiteindelijk woon- en werkplaats moet zijn van 25.000 mensen. Dat is het positieve verhaal van de voorlichtingsmensen van Expo'98. Van die boodschap bestaat ook een negatieve versie. Vorstman en veel andere betrokkenen hebben grote twijfels. Zij vrezen dat de Portugezen de zaken op het expoterrein op 22 mei nauwelijks voor elkaar zullen hebben. Bovendien is het haast niet te geloven dat de toeleidende vierbaanswegen met bijbehorende fly-overs, rotondes en andere voorzieningen op tijd klaar zijn. En wat heb je dan aan 20.000 parkeerplaatsen? |