Wetenschap

„Ik had nooit iets met een koe, maar dat is over”

Het geweten van Pharming

Door Helma Struijk
Na een beetje geknutsel aan de genen van een koe dient het dier prima als fabriekje voor menselijke eiwitten. Een jaar geleden haalde Dolly, het Schotse gekloonde schaap, de voorpagina's; nu wil een Leids bedrijf koeien gaan klonen. Welke mensen gaan schuil achter deze ontwikkelingen? Hoe zien zij de dieren? Wat beweegt hen om te gaan sleutelen aan de schepping? Een wetenschapper aan het woord.

Een van de aanwezigen op een jubileumcongres van de Vereniging Spierziekten Nederland is de 28-jarige Maryze. De jonge vrouw zit in een rolstoel. Ze heeft de ziekte van Pompe, een ernstige spierziekte, waardoor iedere dag honderden spiercellen afsterven. De oorzaak is een tekort aan het eiwit alfa-glucosidase.

De artsen van de Erasmus Universiteit weten niet hoe ze Maryze zouden kunnen behandelen, omdat er geen goede manier is om aan voldoende alfa-glucosidase te kunnen komen.

Tijdens de lunch van het congres zit Maryze naast een hoogleraar. Prof. dr. G. M. A. van Beynum is directeur van het Leidse bedrijf Pharming. In de hokken van de proefboerderij van Pharming huppelen konijnen rond die menselijk alfa-glucosidase in hun melk hebben. Op dit moment zijn deze konijntjes de enige hoop op genezing voor Maryze.

De techniek waardoor de dieren in staat zijn menselijke eiwitten te produceren, is niet onomstreden. De konijnen van Pharming maken het alfa-glucosidase omdat hun erfelijk materiaal is aangepast: ze bevatten het menselijke gen voor het eiwit.

Van Beynum: „Tegenstanders van deze techniek zijn wel heel ethisch, maar niet ziek. Die mensen zeggen letterlijk, volgens mij niet vanuit een christelijke ethiek maar vanuit een andere: We moeten misschien maar accepteren dat sommige ziekten niet behandelbaar zijn. En aan de andere kant staat een patiënt, misschien niet ethisch, maar wel heel ziek: Als de oplossingen binnen handbereik zijn, dan willen wij ze hebben”.

Ordinair
In dat spanningsveld, tussen de patiënt en de ethicus, bevindt zich de wetenschapper. Is hij de ordinaire sleutelaar, op jacht naar publicaties in toonaangevende tijdschriften en naar het grote geld van octrooien en patenten? Of is het de gewetensvolle onderzoeker, die zorgvuldig toetst of zijn proeven het welzijn van de dieren niet aantasten?

Als Van Beynum beschrijft hoe zijn bedrijf, een jaar na de publicaties rond het gekloonde schaap Dolly, met een soortgelijke techniek koeien wil gaan klonen, komt de gedachte aan de 'sleutelaar' bovendrijven, maar zelf vindt hij zich niet in die typering. „Toen ik bij Pharming kwam, wilde ik niet tegen de dieren aankijken als tegen een black box, iets dat ver van me af staat. Ik wilde het hele gebeuren zelf meemaken. Daarom heb ik drie maanden 'stage gelopen' in het bedrijf. Op het laboratorium was ik getuige van ivf (reageerbuisbevruchting, HS). Ook de embryologie en micro-injecties worden daar gedaan. Ik liep op de boerderij mee, heb veel handelingen met de dieren zelf uitgevoerd”. Lachend: „Ik had nooit iets met een koe. Maar dat is over”.

Van Beynum maakte zo'n tweeënhalf jaar geleden de overstap naar Pharming. „Ik was tegen de vijftig en wilde wat anders. Toen kwam ik Pharming tegen. De opdracht waar dat bedrijf mee bezig was, fascineerde me”. Voor die tijd werkte de biochemicus bij Gist-brocades. Hij begon als wetenschapper, maar koos bewust voor meer praktische toepassingen. „Daardoor ga je in de maatschappij opereren. Je moet verantwoording afleggen van wat je doet, je kunt niet in het geheim werken”. Ook het lidmaatschap en later voorzitterschap van de Nederlandse Industriële en Agrarische Biotechnologie Associatie (Niaba) dwong Van Beynum om na te denken over veiligheid en ethiek.

„Wat dat betreft kwam ik met enige ervaring bij Pharming binnen. Weliswaar niet op het gebied van de dierlijke biotechnologie, maar wel op het grensvlak van bedrijvigheid en maatschappij. Ik was op dat moment al hoogleraar in Groningen, waar ik de ouderejaarsstudenten biotechnologie simpele colleges ethiek gaf. Gewoon janboerenfluitjes-ethiek. Eenvoudigweg om ze te vertellen dat ethiek bestaat”.

Veilige sector
„Gist-brocades was een tamelijk veilige sector. Er waren geen ethische vragen of we de waarde van een bacterie of schimmel niet aantastten. Ook dachten we niet na over het belang van een bacterie in relatie tot de mens. Bij de overstap naar Pharming, waar ze werken met zoogdieren, was ik me ervan bewust dat dat soort vragen ging spelen.

Aanvankelijk begreep ik helemaal niets van de werkwijze van het bedrijf. Waarom moet je zo nodig met koeien menselijke eiwitten maken als dat ook met bacteriën kan? Het was voor mij niet duidelijk met welke gedachte Pharming transgene dieren gebruikte. Na een aantal gesprekken begreep ik opeens dat het wetenschappelijk heel erg voor de hand ligt. Wel heb ik nog een tijd rondgelopen met de vraag of ik die werkwijze zelf ook zou kunnen verdedigen, of ik er mede voor verantwoordelijk zou willen zijn.

Pharming is ook een echte pionier. Er was op het moment dat ik daar begon weinig ervaring met deze vragen. We hadden Herman, het eerste genetisch gemodificeerde rund ter wereld. Herman was eigenlijk de Dolly van de jaren '80. Inmiddels sta ik volledig achter het bedrijf. De mensen in de stallen zien de dieren echt niet als fabriekjes. Ik kan me niet voorstellen dat je jarenlang koeien kunt verzorgen als je niet om die dieren geeft”.

Zien de mensen hoger in de organisatie, zij die het beleid bepalen, de dieren toch niet wat meer als productiefactor?
„Ja natuurlijk. Uiteindelijk zijn de dieren ons productiesysteem. Maar vanuit die gedachte kun je er natuurlijk nog op een heleboel verschillende manieren mee omgaan”.

Heeft u ooit besloten experimenten niet uit te voeren op grond van een ethische afweging?
„Een paar jaar geleden kocht Pharming een instituut in Finland, dat beschikte over een transgene koe. Dat dier, Huomen, heeft een menselijk gen voor de aanmaak van het eiwit erythropoëtine (EPO), een soort hormoon dat de aanmaak van rode bloedcellen stimuleert. Het eiwit is al jarenlang op de markt en wordt gemaakt uit weefselkweek. Het is van belang voor nierpatiënten en er is een miljardenmarkt voor. Overigens: ook de wielersport heeft belangstelling, want het stofje werkt als doping. De prof in Finland dacht: Als het lukt om EPO te maken met koeien, ben ik binnen.

Wij hebben bij de overname van het bedrijf de afweging gemaakt wat we met het dier –toen nog maar een paar maanden oud– moesten doen. We hebben het laten leven, maar besloten om het niet te laten kalveren, zodat ze geen melk kan aanmaken. Je kunt immers nooit uitsluiten dat er iets van het EPO ook in het bloed van de koe terechtkomt, zodat het dier continu extra bloedlichaampjes gaat maken. Zelf zouden we zo'n project nooit hebben gestart”.

De Nederlandse overheid staat een “nee, tenzij-beleid” voor bij de beoordeling van het gebruik van transgene dieren: alleen als een product niet op een alternatieve manier gemaakt kan worden, mogen dieren genetisch gemanipuleerd worden. In uw “Code of conduct” (gedragscode) staat niet dat u afziet van een experiment als er een alternatief is.
„Dat “nee, tenzij-beleid” zijn wíj niet gestart, dat is ons overkómen. Wij voeren een “ja, mits-beleid”. Ja, we gaan het doen, mits er geen vervelende gevolgen zijn voor het dier. Een aantal producten heeft in lage concentraties al nare effecten op de dieren.

Wat betreft die alternatieven: we maken wel degelijk een afweging. We werken aan díe eiwitten die zo ingewikkeld in elkaar zitten, dat de kans dat je ze op een andere manier kunt maken –met een simpel biologisch systeem– vrijwel nul is.

Soms komen wetenschappers zelfs naar ons toe met de vraag of we iets kunnen maken. Zo ging het ook met alfa-glucosidase, voor de behandeling van de ziekte van Pompe. Zo'n tien jaar is nu bekend dat de lijders aan deze kwaal dat eiwit missen. De onderzoekers hebben allerlei productiesystemen voor alfa-glucosidase onderzocht, en kwamen uiteindelijk bij Pharming uit, met de vraag: We hebben alles geprobeerd, en hebben nog maar één kans, productie via transgene dieren”.

Gezonde prikkel
„Grote farmaceutische bedrijven werken vaak alleen aan ziekten waaraan grote groepen mensen lijden. Wij doen het omgekeerde. Patiënten met de ziekte van Pompe moet je met een lantaarntje zoeken. Ik heb een goed gevoel bij het werken aan ziekten die tot nu toe onbehandelbaar zijn. Daar komt elke dag weer een tamelijk gezonde prikkel uit voort.

Pharming besteedt een behoorlijke hoeveelheid tijd aan het opbouwen van een relatie met patiënten en patiëntenverenigingen. Dat betekent dat je als wetenschapper in direct contact staat met de patiënten. Daar moet je zorgvuldig mee omgaan, je wekt zomaar te hoge verwachtingen. Er is ook nog een kans dat het geneesmiddel niet werkt, en die kans is op dit moment zelfs nog aanzienlijk.

Bij zo'n ontmoeting als vorig jaar met Maryze gaat er iets door je heen. Je bent al anderhalf jaar met de ziekte van Pompe bezig. Het begint pas echt te leven als zo iemand vertelt hoe haar dagelijks leven is. Dat ze elke nacht aan een longmachine moet omdat ze het anders niet meer volhoudt. Dat ze vorig jaar nog dingen deed die ze nu niet meer kan. Dat drukt je met je neus op de feiten. Dan weet je waarvoor je het doet”.