Wetenschap

Witte Kerst

Een witte Kerst –iedereen zag het aankomen– zat er ook deze keer niet in. Dat mag niet verbazen, want het fenomeen is nogal zeldzaam. Het zou de eerste witte Kerst sinds zestien jaar zijn. Ouderen denken natuurlijk al gauw dat het vroeger veel vaker voorkwam, maar dat valt tegen. Op 25 én 26 december sneeuw, dat is tot nu toe in de twintigste eeuw niet meer dan zeven keer het geval geweest.

„Het is echt een zeldzaam verschijnsel”, zegt Harry Geurts, de woordvoerder van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut in De Bilt. „Maar”, geeft hij onmiddellijk toe, „we hanteren heel strenge normen”. Een jaar met een natte sneeuwbui op eerste kerstdag en een sneeuwstorm op de tweede gaat niet met een witte Kerst de boeken in. Onverbiddelijke eis van de weermannen en -vrouwen: 25 en 26 december moet het aardoppervlak in De Bilt zonder onderbreking een sneeuwtapijt hebben.

Die situatie deed zich het laatst in 1981 voor. In het midden van het land lag toen plaatselijk 20 centimeter sneeuw. Dat viel al in de dagen voor Kerst. De laatste keer dat het juist op 25 december flink sneeuwde en de neerslag ook bleef liggen, kwam meer dan dertig jaar geleden voor, in 1964. De zwaarste vracht kregen toen de zuidelijke provincies, waar tijdens beide kerstdagen zo'n 10 tot 15 centimeter viel.

„Natuurlijk valt er met Kerst vaker natte sneeuw of sneeuw die maar kort blijft liggen. Dat komt gemiddeld eens in de vier jaar voor”, zegt Geurts. Het gebeurt ook dat het elders in het land echt wit is, terwijl De Bilt nauwelijks sneeuw heeft. Zo was Noord-Nederland in 1996 onafgebroken wit op 25 en 26 december, maar zat het KNMI zo goed als zonder sneeuw, dus staat 1996 daar in het rijtje van groene jaren.

Eind december is, gerekend over een groot aantal jaren, beslist mild van temperatuur. Geurts: „Met Kerst is de kans op vorst natuurlijk groter dan begin december, maar vreemd genoeg wil het in die tijd toch niet zo met de winter. Vaak treedt er enkele dagen voor Kerst, of precies op 25 december, een stijging van temperatuur op”.

Het fenomeen is zo opvallend dat het bekendstaat als kerstdooiweer. Meestal ligt de temperatuur op beide feestdagen tussen de 5 en 10 graden Celsius. Kerstavond 1977 was helemaal een uitschieter. Tegen middernacht was het meer voorjaar dan winter; het kwik bleef toen plaatselijk steken bij 16 graden. Afgelopen jaar, met middernacht in Midden-Nederland 10 tot 11 graden, was dus geen record. Grote kans op sneeuw bestaat er als het in Nederland nog lekker koud is, terwijl in België de dooi is ingevallen en dat dooifront dan net ten zuiden van onze landsgrens stagneert. Wij liggen dan nog onder invloed van een hogedrukgebied dat vanuit Scandinavië of Rusland kou aanvoert. Over België trekken dan depressies die daar regen brengen, oprukken naar het noorden, en stuklopen op het gebied van hogere luchtdruk boven ons land.

Koudere lucht is zwaarder dan warme, dus schuift de vochtige lucht vanuit het zuiden over de koude op in noordelijke richting. Als warme, vochtige lucht stijgt, geeft dat altijd neerslag. Geurts: „En dat is dan de klassieke situatie waarbij in onze omgeving sneeuw valt”.

In de jaren zestig moet er eind december nogal eens sprake geweest zijn van zo'n typische luchtdrukverdeling. Toen lag er drie jaar achtereen, in 1962, '63 en '64, sneeuw met Kerst. In 1962 op tweede kerstdag, in 1963 op de eerste en alleen in '64 op beide dagen. Ook in 1965 viel er met Kerst een enkel donzig buitje, maar alleen 1964 voldoet aan de criteria voor een witte Kerst.

Een vergelijking met vorige eeuwen levert verrassende cijfers op, vindt Geurts. De sneeuwregistratie is toen veel minder nauwkeurig gedaan dan de verslaglegging van de dagelijkse temperatuur, „maar toch kunnen we op basis van dagboeken en beschrijvingen teruggaan tot in de zeventiende eeuw”, aldus Geurts. „Als er sneeuw lag, hebben onze voorouders dat meestal wel vermeld”. Dan blijkt dat zowel in de zeventiende als in de negentiende eeuw de Kerst zestien keer wit was. En in de achttiende eeuw zou dat zelfs negentien keer het geval geweest zijn.

Om met die cijfers in de hand te concluderen dat er toch wel sprake is van klimaatsverandering, is op zijn minst voorbarig. Bij een witte Kerst gaat het immers maar om twee dagen van het jaar. En er zijn heel wat strenge winters zonder een vlekkeloos sneeuwdek op 25 en 26 december. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de deze maand verschenen KNMI-publicatie “Sneeuwdek in Nederland 1961-1990”.

Opmerkelijk zijn daarin de grote jaarlijkse variaties van het aantal dagen met sneeuw. In de strenge winters van 1963 en 1979 lag ons land op achtereenvolgens 71 en 58 dagen onder een laag sneeuw. Dat is voor Nederland geen gering aantal, maar het zijn wel allebei jaren zonder witte Kerst. In andere jaren uit de periode 1961-1990 lag ons land op gemiddeld negentien dagen onder de sneeuw.

Zij die in het oosten van Groningen, in Drenthe en in het uiterste zuiden van Limburg wonen, zullen wel de meeste sneeuwpoppen zien. Daar ligt gemiddeld meer dan 25 dagen per jaar sneeuw, zo blijkt uit “Sneeuwdek in Nederland”.