De sensoren voor het draaien om de (denkbeeldige) verticale as (gieren) en de zijwaartse acceleratie werken volgens het Hall-principe. Daarbij bewegen in 'normale' toestand elektronen zich vrij in een Hall-plaatje, een halfgeleider. Wordt dit plaatje nu in de krachtlijnen van een magneetveld gebracht –in dit geval schuift het door middelpuntvliedende krachten in dat veld– dan worden de elektronen afgebogen naar één kant van het plaatje. Aan de ene kant ontstaat dus een elektronenoverschot, aan de andere kant een tekort. Tussen deze twee 'uitersten' ontstaat een spanningsverschil, de Hall-spanning. Naarmate het halfgeleiderplaatje meer in het magneetveld komt, wordt deze spanning groter. De grootte van de spanning vertaalt de ESP-computer in de mate van zijwaartse acceleratie en gieren.