Wetenschap 30 oktober 2001

Steltlopers hebben geen kapitaal

Steltlopers die naar het Noordpoolgebied trekken om te broeden, nemen geen vet- en eiwitreserves mee van huis. In plaats daarvan vinden kleine vogels zoals de bontbekplevier en de paarse strandloper rond het nest in de nog besneeuwde toendra voldoende voedsel om snel eieren te kunnen leggen.

De vogels blijken tot iets in staat wat wetenschappers voor bijna onmogelijk hielden, zegt dr. Marcel Klaassen van het Nederlands Instituut voor Oecologisch Onderzoek (NIOO). Hij publiceerde zijn bevindingen afgelopen week in het wetenschappelijk tijdschrift Nature.

Tijdens een expeditie in het noorden van Canada en Groenland verzamelde de ecoloog veren en niet uitgekomen eieren van tien soorten steltlopers en vergeleek de isotoopverhouding van de in het materiaal aanwezige koolstof. Van koolstofatomen bestaan twee stabiele varianten,12C en de zwaardere13C-isotoop.

De verhouding tussen beide varianten is per milieu verschillend. De koolstof in veren en eieren verraden de herkomst van het voedsel dat de vogels hebben gegeten. De hoeveelheid van beide koolstof-isotopen die Klaassen vond, komt overeen met het voedsel van de toendra.

Sinds 1980 maken wetenschappers onderscheid tussen kapitaalbroeders en inkomenbroeders. Kapitaalbroeders gebruiken hun reserves om te broeden. Inkomenbroeders beginnen direct na aankomst in het broedgebied te eten om energie op te doen. De zomers in het noorden zijn erg kort, daarom gingen onderzoekers ervan uit dat de vogels bij aankomst niet voldoende tijd hebben om broedenergie op te doen en dus een voorraadje van thuis meenemen.

Het voordeel van het meedragen van grote voedselvoorraden vanuit de overwinteringsgebieden blijkt niet op te wegen tegen de nadelen van het vliegen met een groot lichaamsgewicht. Grote vogels, zoals ganzen, zijn wel kapitaalbroeders, merkt Klaassen op. „Sneeuwganzen bijvoorbeeld zijn sowieso al veel zwaarder. Wat extra lichaamsgewicht tikt minder hard aan dan bij kleine vogeltjes. Bovendien is de broedtijd van ganzen langer, zodat ze veel haast hebben tijdens de korte poolzomer. Met een reserve aan voedingsstoffen kan een gans meteen beginnen met broeden.”