Wetenschap 18 september 2001

Mieren op sjouw met zaadjes

Door T. J. Lucas
Hoe lang duurt het voordat het zaadje van een eenstijlige meidoorn kiemt? Wat is eigenlijk een mierenbroodje? Wat weegt een zaadje van biestarwegras? De Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging (KNNV) bracht een interessant boek uit over deze materie onder de titel ”Verspreiding van zaden”.

Planten hebben geen pootjes en zijn dus niet in staat om ongunstige omstandigheden te ontlopen. Meer nog dan dieren zijn ze voor hun overleving aangewezen op geslachtelijke of ongeslachtelijke voortplanting. Dat laatste gebeurt onder meer door wortelstokken en bollen, het eerste heeft alles te maken met zaden. Die vormen bij de Spermatophyta of zaadplanten de schakel tussen twee generaties. Om met succes een volgende generatie voort te brengen is het van groot belang dat zaden op een optimale plek terechtkomen.

De wegen die zaden afleggen naar hun eindbestemming is heel divers. De media waarlangs ook: de korrels reizen via wind, water, insecten, zoogdieren, mensen en vogels of ze worden gelanceerd door de moederplant. Bij sommige soorten speelt de zwaartekracht een rol. Vruchten of zaden vallen uit bomen en stuiteren –bijvoorbeeld over rotsen– een flink eind weg.

Voor de wijze waarop planten hun zaden verspreiden is volgens de auteurs van bovengenoemd boek over het algemeen maar weinig belangstelling. Deze tak van de plantkunde is populair gezegd niet 'in'. Als er in recente literatuur al aandacht voor was, had die meestal betrekking op een enkele plantensoort. Zeker in onze tijd, waarin organisaties veel energie stoppen in natuurbescherming en creatie van zogenaamde 'nieuwe natuur', is meer kennis van dit terrein welkom. Ferry Bouwman, Dieter Boesewinkel, Rob Bregman, Nora Devente en Gerard Oostmeijer maakten een goed leesbaar en uitstekend geïllustreerd boekwerk.

Meestal staan natuurbeheerders redelijk paf van de resultaten die het afplaggen van vergraste heidevelden of het afgraven van een te voedselrijke bovenlaag heeft op de flora. Tal van reeds lang verdwenen soorten schieten opeens weer op. Dat komt doordat sommige zaden verbazingwekkend genoeg vele tientallen jaren hun kiemkracht behouden, maar het heeft natuurlijk ook de maken met het feit dat de elementen zaden over soms grote afstanden aanvoeren.

Mierenbroodje
De rol van mieren in de verspreiding van zaden is een heel fascinerende. De Zweedse bioloog Rutger Sernander bedacht hiervoor een wetenschappelijke term: myrmecochorie. Dat is een samentrekking van myrmex (het Griekse woord voor mier) en chorein (gaan of trekken). Sernader publiceerde in 1906 een nog niet overtroffen standaardwerk over deze materie. Volgens hem is een bepaalde groep plantensoorten voor hun verspreiding (en dus hun overleving) afhankelijk van mieren.

Deze ijverige insecten gaan aan het slepen met zaden die soms een massa hebben van wel vijftien maal het eigen gewicht. De reden daarvan is dat er een mierenbroodje of elaiosoom aan zit. Het oliehoudende en voedselrijke aanhangsel dient als voedsel voor de larven. In het nest bijten de mieren de broodjes af en gooien een deel van de zaadjes weer naar buiten, waar ze kunnen ontkiemen. Er zijn gevallen bekend waarbij het mierenbroodje ook een wapen is tegen muizen, er schijnt een stof in te zitten die muizen afstoot.

Mooi is het om te zien hoezeer de bouw van sommige myrmecochore planten afgestemd is op bezoek van mieren. De holwortel (Corydalis cava) bijvoorbeeld, heeft een rechtopgaande bloeistengel. Mieren zouden in die toestand minder gemakkelijk rijpe zaden te pakken kunnen krijgen. Zodra de zetting heeft plaatsgevonden verslapt de stengel echter en zakt hij naar de grond. Op een gegeven moment springt de vrucht open en de zaden vallen op de grond. Uit een proef in Oostenrijk is gebleken dat de mieren er dan als de kippen bij zijn: al binnen tien minuten gingen ze met de zaden aan de haal. Over het algemeen lopen de insecten er niet verder mee dan 3 meter.

In Nederland zijn zo'n vijftien mierensoorten betrokken bij de myrmecochorie. Deze mieren verspreiden de zaden van zo'n 200 plantensoorten. Dat is 15 procent van alle in ons land voorkomende zaadplanten. 't Is natuurlijk te begrijpen dat het voorkomen van myrmecochore planten en van mieren in grote lijnen overeenkomt. In water- en moerasvegetaties, in weilanden en op kwelders, waar geen mieren zijn, groeien ook geen planten die van mieren afhankelijk zijn.

Klittenbollen
Hoe schitterend zelfs de minuscuulste zaden zijn gebouwd, blijkt wel uit de elektronenmicroscopische foto's in het boek. De mierenbroodjes zijn soms prominent aanwezig. De weerhaken op het vruchthoofd van de grote klit (Arctium lappa) doen al vermoeden dat deze plant zich zeer effectief verspreidt via de pels van dieren. De 'klittenbollen' hechten zich vaak in de wintervacht van runderen en paarden. Een doorsnee van een dotterbloemzaadje laat zien dat dit voor een groot deel bestaat uit met lucht gevuld weefsel van dunwandige cellen. Dat bezorgt het zaadje een groot drijfvermogen. Door indroging springt de vrucht in een lengtescheur open en er ontstaan negen tot twaalf deelvruchten, die op hun beurt pas opengaan als ze vochtig worden. De losliggende zaden spetteren weg door erop vallende regendruppels. Ze komen dan vaak in het water terecht en drijven weg.

”Verspreiding van zaden”, door Ferry Bouman e.a.; KNNV-Uitgeverij, Utrecht, 2000; ISBN 90 5011 133 5; 240 blz.; ƒ 59,50.