De roterende conusreactor van BTG in Enschede produceert 200 kilogram bio-olie per uur. Het apparaat gebruikt houtsnippers, te vergelijken met strooisel voor hamsterkooien, als 'brandstof'. Via een pijp komt het hout terecht in de pyrolysereactor, een trechtervormig vat dat tien keer per seconde om zijn as draait. Een andere buis voert per kilo houtsnippers 30 kilo zand aan dat een temperatuur heeft van 550 graden Celsius. Het zand mengt zich met de houtsnippers, het mengsel slingert langs de eveneens verhitte wand van de trechter en door de plotselinge temperatuurstijging vallen de grote houtmoleculen uiteen in kleinere brokstukken. Omdat het vat hermetisch is afgesloten en geen zuurstof bevat, verbrandt het hout niet, maar wordt het omgezet in pyrolysedampen. Een buis leidt de hete dampen naar de condensor, waar een warmtewisselaar ze afkoelt. Een vloeistof, de bio-olie, blijft over. Een luchtblazer neemt het zand en de houtskool een bijproduct van pyrolyse die door de roterende beweging over de rand van de trechter zijn geslagen, mee naar de houtskoolverbrander. Daar wordt het afgekoelde zand, met als energiebron de houtskool, opnieuw verhit tot 550 graden. Uitlaatgassen die daarbij vrijkomen, verdwijnen via de schoorsteen.
Illustratie BTG |